Rupsen in winterslaap
Waar ooit stuifzand je benen geselde op de zeereep van Schiermonnikoog, groeien nu helmgras, kruipwilg en duindoorn. Althans dichtbij de duinen. Verder naar zee is de vegetatie meer wat je van zoute strandvlakten en kwelders verwacht. De bodem is er vochtig en slikkig, je wordt er niet meer gezandstraald maar glijdt er wel steeds uit. Zelfs op de zandweg aan de duinvoet is het glibberig.
De duindoorns hebben nog wat blaadjes, maar niet veel, zodat hun doorns duidelijk te zien zijn. Zulke doorns hebben al vaak mijn huid doorboord, mijn kleren, laarzen en fietsbanden. Lieflijker dan die twee centimeter lange stekels zijn de oranje bessen. Vitaminebommetjes die voor ons mensen onbewerkt niet te eten zijn. Wel voor spreeuwen, merels, koperwieken en kramsvogels. Die vreten zich er vol aan en vliegen dan ongecoördineerd rond. Want veel bessen zijn een beetje gaan gisten en dat vinden die vogels wel lollig. Hik.
Wie ook duindoorn eet, maar dan het blad, is de kleurrijke, harige rups die ons pad kruist. Die haren kunnen loslaten en branderig schrijnen, maar niet bij ons, want wij pakken de rups niet op. Waarom zouden we ook, de rups golft geroutineerd het pad af en de berm in. Op naar een duindoorn! In de stekelstruiken hebben al veel van zijn soortgenoten kwartier gemaakt. In nesten van een stevig gesponnen vlies brengen bastaardsatijnrupsen in gezellige groepjes de winter door. Ze kwamen afgelopen nazomer uit hun eitjes, nadat hun moeder ze had ondergestopt in een bedje van haar eigen haar. Komende lente zullen ze zich weer aan de dis scharen en groeien en zich in juni verpoppen tot bastaardsatijnvlinders. Dat satijn verwijst naar hun melkwitte vleugels van satijn, met een donsje op de nek. Ze vliegen tot en met augustus, maar vooral in juli.
(Natuurdagboek Trouw dinsdag 6 dec. 2016)