Rouwborst

Met dat zonnige weer is het in mijn kleine tuin goed toeven. Ik zit er te lezen en zie blad en bloemen ontluiken, zie kevers rennen en vlinders vliegen, hoor bijen zoemen en luister naar zingende vogels: zwartkopjes, fitissen, groenlingen en een roodborst. Gaaien kwekken, duiven koeren, een specht roffelt zacht.
De zwartkop tempert zijn zang, sinds zich een vrouwtje bij hem heeft gevoegd. De roodborst zingt met onverminderd elan door. Ik hoop dat ie net als de zwartkop een partner vindt. In de herfst en winter krijgen de betere tuinen meestal wel een roodborstje te gast, maar als broedvogel zijn roodborstjes schaarser. Ik zou een paartje roodborst een aanwinst vinden, al is de kans dat ze de in de buurt spelende kinderen, de uitgelaten honden én de zeventien buurtkatten verdragen niet groot.
Maar geen van die bedreigingen deert deze roodborst. ’s Morgens opent hij het vogelkoor en ’s avonds sluit hij het af. Hij (of zij, van roodborstjes zingen beide geslachten) neemt soms even pauze, maar begint dan weer uit volle rode borst. Het is een fraai, melodieus liedje met – zijn uitbundigheid ten spijt – omfloerste klanken.
Hij zit bijna recht boven me op een nog kale kersentak, enigszins beschut door een massa klimop. De klimop camoufleert hem niet voldoende. Ineens hoor ik één klapwiek. Ik kijk op en zie een sperwer tijdens zijn bliksemsnelle passage de roodborst uit de boom grissen. De sperwer scheert weg, in zijn poten zie ik het bolletje.
In tegenstelling tot een kunstmatig hoog aantal loslopende huisroofdieren is de dodelijke greep van een sperwer nou juist wél de natuur. Sperwers zijn gespecialiseerd in de jacht op kleine vogels, maar ik geloof niet dat er ooit één voorbeeld is gevonden van veel invloed van deze wendbare snelheidsduivels op de zangvogelstand. Ik bof maar dat ik zo’n spectaculaire actie zag! Maar toch, ik vind het hier nu stil, ik mis mijn roodborst.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 23 april ’20)