Van maart tot november
‘Als gij u waagt aan het onvoorbereid afplukken van bloem of stengel, krijgt gij leelijke gele vlekken op uw vingers, die er in den eersten tijd niet afgaan en de geur van dat kleverige vocht is ver van aangenaam.’ Aldus F.J. van Uildriks en Vitus Bruinsma over stinkende gouwe, in hun Plantenschat, een boek uit 1898, dat integraal op Wikipedia staat.
Stinkende gouwe dus, niet goud vanwege de goudgele bloemen, maar vanwege het goudbruine sap uit de stengel, dat uw huid niet alleen geel vlekt, maar ook doet uitdrogen en verruwen. Dat laatste weet ik uit ervaring, want op advies van kruidengenezers smeerde ik het goedje op wratten.
Stinkende gouwe wordt ook aangeprezen als middel tegen galkwalen, omdat het sap gelig als gal is en de bladeren de vorm van de gal hebben. Ik weet niet hoe mijn gal eruitziet, en ik weet ook niet hoe galkwalen voelen, maar een gelijkenis in kleur en vorm lijkt mij een zwakke basis voor het consumeren van deze giftige plant, hoe goed voorbereid ook. Toch ligt zo’n gelijkenis ten grondslag aan een groot deel van de kruidengeneeskunde: lijkt een plant op een bot, dan zal ie wel goed zijn voor je botten. Jammer, want die onzin tast de geloofwaardigheid aan van de hele kruidengeneeskunde, terwijl die toch de basis vormt van de moderne, farmaceutische geneeskunde.
Stinkende gouwe is een bloem van de late lente en vroege zomer, maar op beschutte plekjes zag ik ze dit jaar al midden maart bloeien, en vorig jaar nog half november. Die beschutte plekjes liggen vaak in verwilderde tuinen, of tegen muren in de stad. Een opgelichte tegel, een open randje, een rommelig hoekje of een doodlopende steeg is al genoeg. Als er maar zon is, een hondendrol op zijn tijd, en weinig wind, weinig geloop en geschoffel en al helemaal geen vergif.
Op de vaas verpieteren stinkende gouwen, en als u ze voor andere doeleinden toch waagt af te plukken, pluk dan voorbereid!
(Natuurdagboek Trouw woensdag 22 april ’20)