Rood weeskind in huis
Een nachtvlinder fladderde pijlsnel weg door de tuin, opgeschrikt uit de klimop waarin ik rommelde. Ik schrik dezer dagen wel vaker nachtvlinders op, meestal huismoeders. Deze leek me grote dan een huismoeder en hij of zij had in de gauwigheid een bonte indruk gemaakt. Een paar dagen later zat er een grote nachtvlinder in huis. We lieten hem of haar zitten en zetten het diertje ’s avonds buiten.
Zo grauw als de vlinder in huis was, zo kleurig rood met zwart bleken zijn achtervleugels te zijn toen hij of zij buiten wegvloog. En net als de vorige maakte deze een bonte indruk. Aan de onderkant hebben de vleugels zwart-witte strepen, vandaar. De naam: rood weeskind.
Een huismoeder heeft oranje met zwarte achtervleugels waardoor een wegvliegende vlinder van onzichtbaar grauw plotseling verandert in een felgekleurd wezen – een belager deinst gegarandeerd terug. Een rood weeskind sorteert dankzij de rood met zwarte achtervleugels hetzelfde effect.
Huismoeder en rood weeskind; een mooi stel.
Een rood weeskind is een nazomervlinder: augustus en september zijn de vliegmaanden. De rupsen leefden van mei tot eind juli op populieren en wilgen, waarvan ze het blad aten. Ze verpopten zich in een spleet in de bast of tussen de bladeren en takjes op de grond. In een spleet in de bast worden ook de eitjes gelegd. Dat gebeurt tot in oktober. De eitjes wachten daar de lente af, en in mei kruipen er rupsjes uit. Tenzij de eitjes in de tussentijd zijn ontdekt door bomen afschuimende mezen, goudhaantjes, boomkruipers, winterkoninkjes of andere insecteneters.
Rode-weeskinderen, sommige taalpuristen schrijven rood weeskinderen, leven in bossen, parken en waar maar wilgen of populieren in de buurt staan. Soms vliegen overdag rond een boomkruin, maar meestal wachten ze duttend op een boom de avond af. Ook in tuinen komen ze voor. En dan willen ze wel eens door een open raam in huis belanden.
(Natuurdagboek Trouw woensdag 14 september ’22)