Ringelrups
Even stond ik stil aan de rand van het waterstaatpad op Schiermonnikoog. Dat pad strekt zich vanaf paal 7 drie kilometer oostwaarts uit over de zeeduinen/stuifdijk. Het ziet uit over rietvelden, kwelders en Kobbeduinen. De andere berm is een ondoordringbare woestenij van duindoorns, rozen, meidoorns en vlieren. Ik stond stil bij een duindoorn. Pal voor mijn neus viel me ineens een rups op. Een vijf centimeter lange rups, met haren en kleurige lengtestrepen. Hij of zij keek mij aan met grote zwarte ogen, als de gaten in een doodskop.
Dat het in het leven van vlinders niet gaat om het eindstadium van rondfladderend imago, maar om het stadium van larve, wordt mooi weergegeven door deze ringelrups. Die grote, uitbundig uitziende rups verpopt zich tot een compacte nachtvlinder. Vaak zijn kleine, bruine nachtvlinders grote, kleurige rupsen geweest. Zo ook de ringelrups, die als vlinder niet ringelvlinder heet, maar nog altijd ringelrups.
Ringelrupsen kruipen over loofstruiken en vreten zich vol. Ze kwamen uit kleine witte eitjes, als plakkaat afgezet rond een twijg. In juli en augustus verpoppen ze zich tot nachtvlinder. Dat doen ze in een stevige, gele cocon in het strooisel op de grond. Eenmaal ontpopt vliegen ze nog even rond, proberen ze een partner te versieren, paren ze en zetten ze eitjes af.
Als rups zijn ze langer actief dan als vlinder.. Eerst leven ze wekenlang samen in een gesponnen nest. Als ze groot zijn, gaan ze alleen op avontuur.
De ringelrups lijkt op de heideringelrups die ook op Schiermonnikoog voorkomt en zelfs het eilander vlinderboekje van Kees van der Wal en Thijs de Boer heeft gehaald. Met een plaatje van de rups, niet van de vlinder.
(Natuurdagboek Trouw maandag 6 juli 2015)