Reddend zwemmen
Als ik zwem, voel ik de neiging te water geraakte, spartelende insecten te redden. Daar is meestal geen beginnen aan. Meestal red ik een paar zweefvliegen, bijen en vlinders en daarna hebben ze pech. Voor de vissen zijn ze welkome versnaperingen, sus ik mijn schuldgevoel.
Het spiegelgladde water van het meer wordt verstoord door mijn boeggolf en mijn geklots. Ik zwem een meer over. Ik ben geen goede zwemmer, ik heb niet eens een diploma. In de acht jaar dat ik op de zweterige tribune naar de zwemlessen van mijn kinderen keek, leerde ik sommige badmeesters een beetje kennen. Eén ervan, een vriendelijke Irakees, nodigde mij een keer in een les uit. Te midden van het groepje kinderen leerde hij me borstcrawl. Of de ouders op de tribune afgunstig of meewarig keken, kon ik niet zien. Maar nu crawl ik niet, ik schoolzwem met mijn hoofd hoog boven water. Zo kan ik tenminste zien wat er verderop gebeurt. Daar spartelt iets. Het is een rode kever van ongeveer anderhalve centimeter lang. Meteen komt de redder in mij boven.
Ik zwem erheen en hef de kever op een hand uit het water. Het is een bastaardweekschildkever. Ik zwem verder met die hand boven water. Het is geen doen. Niet alleen is het te ver voor zwemmen met één arm, maar de kever klimt naar de hoogste vingertop en vliegt dan weg. Dat doen kevers nou eenmaal altijd. Hij is te nat, hij stort weer in het water.
Dan zet ik hem op mijn hoofd. Ik voel hem door mijn haar ploeteren. Omhoog! Daar vliegt hij al heen, in een rechte diagonaal terug het water in, om zijn gespartel te hervatten.
(Natuurdagboek Trouw vrijdag 15 juli 2016)