Oude haarslakken worden kaal
Als ik bessen pluk en de takken van de bessenstruik optil, verstoor ik menig klein diertje. Een stippelmot, een microvlinder, een wantsje, een slakje, en nog een slakje.
Die slakjes zie ik ook als ik een zevenblad of kleefkruid uittrek, of zomaar wat in de tuin rommel. Het zijn er oneindig veel meer dan je op het eerste gezicht ziet. Op het eerste gezicht zie je er namelijk niet een.
Het zijn huisjesslakken met een kegelvormig slakkenhuisje, dat breder en platter is dan menig ander slakkenhuis. En veel kleiner. Met een halve centimeter heb je het meestal wel gehad, al kan er eens een van zeven millimeter tussen zitten.
Het zijn haarslakken, niet te verwarren met haarlakken of laarshakken. Een haarslak is een slak met haar. Voorheen heette de haarslak behaarde slak, al bezigen weekdierkenners vaak de wetenschappelijke naam Trochulus hispidus.
Ik heb opmerkelijk weinig slakken in de tuin. Dat komt mede door de droge lente. Het kan hier werkelijk vergeven zijn van de naaktslakken. Ook segrijnslakken waren altijd talrijk, grote huisjesslakken. Hetzelfde geldt voor de wat kleinere heesterslakken. Deze drie categorieën eten mijn bloemen op en gooi ik altijd met een enorme boog mijn tuin uit; ik denk dat dat hun overweldigende aantallen ook heeft doen krimpen. Tuinslakken, met die roestbruine of gele huisjes, al dan niet met zwarte belijning, laat ik zitten. Die zijn er nog vrij veel, want dankzij hun huisje zijn ze minder gevoelig voor uitdroging dan naaktslakken.
Misschien vullen haarslakken de leefruimte van de afgenomen soorten. Ook zij zitten veilig in hun huisjes. Die zijn bedekt met piepkleine haartjes, als een vlassige ringbaardjes, maar bij de grootste huisjes ontbreken die. Dat zijn oude haarslakken; de beestjes schijnen twee jaar oud te kunnen worden. En als ze die bejaarde leeftijd naderen, worden haarslakken kaal. Daarin lijken ze op mensen, op mannen vooral.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 6 juli ’23)