Natuur uit de auto
Wegens cupidale betrekkingen reis ik vaak van Groningen naar Haarlem. Sinds de NS hun dienstregeling versoberden en zolang de tijdelijke spoorwerkzaamheden voortduren, laat ik me vaak de auto injagen. Zolang er, ook tijdens bezuinigingen en na klimaatafspraken, miljarden in asfalt worden gestoken, wordt het steeds verleidelijker om de auto te nemen.
Bij Lettelbert loer ik door mijn linkerooghoek naar reeën. Marum biedt een weiland vol kamelen en een onder water gezette laagte. Daar wil ik in maart eens kijken of er ook grutto’s zijn. Er zit een buizerd op een paaltje en laatst zag ik hier een visarend. Bij de afslag Frieschepalen moet ik denken aan paalwormen. Na de troosteloze bedrijventerreinen van Drachten kijk ik of de roeken bij Beetsterzwaag al nestelen en vervolgens snijdt de weg door een natuurgebied, waar een welwillende persoon zitstokken voor uilen en roofvogels in de bermen heeft geplaatst. Heel soms zit er een kraai op.
Ik had ook via Leeuwarden kunnen gaan, waarheen en waarlangs recentelijk snelwegen zijn aangelegd. Maar ik rij via Joure. Voor de rotonde staat soms een file van drie minuten, maar dankzij het in aanleg zijnde verkeersknooppunt met fly-overs en afsnijwegen zal dat ongemak weldra verholpen zijn. Ik kan nu door de Flevopolders maar houdt rechts aan. De ring van Sneek is omgetoverd tot snelweg en op de Afsluitdijk is het helemaal doorpezen. Boven de bermen bidden torenvalken, een late visdief kruist de dijk, waarop zeekool en lepelblad groeien. Onderlangs de dijk staan fuiken, om de allerlaatste paling te vangen.
De Wieringermeer is een agro-industriegebied, inclusief dag en nacht verlichte kassen. Bij Akersloot is een stukje veenweide te zien met grazende ganzen. Als ik via de Ring van Amsterdam rijd, kan ik in de lente de lepelaars van Haarlemmerliede zien. Vervolgens tuur ik naar de top van de zendmast in Haarlem, maar er zijn geen slechtvalken te bekennen.
Volgende keer weer de trein.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 5 okt. 2017)