Nachtvlinderverdriet
Van nachtvlinderaars hoor ik dat het droevig gesteld is met de nachtvlinders. Zij zetten op zoele zomeravonden soms een laken met een lamp neer. Dan tellen ze de vlinders op het laken en stellen ze de soorten vast. Tien, twintig jaar geleden telden ze honderden vlinders, nu tientallen of slechts enkele.
Vroeger zag ik ’s avonds vaak nachtvlinders op het raam zitten. Ze krioelden om straatlantaarns en buitenlampen. Nu niet meer.
Dit jaar is het echt huilen, niet alleen volgens individuele vlindervangers, maar ook volgens het Vlindermeetnet van de Vlinderstichting. In de vroege lente ging het nog wel, maar de zomerpiek bleef uit. Het aantal vlinders in juni was ongeveer een kwart van het gemiddelde in de voorgaande tien jaren, toen er al een forse afname was.
In juni telden vrijwilligers van het meetnet op 715 plekken nachtvlinders. Op 260 meetpunten werden behalve de grotere vlinders ook de zogenoemde micro’s in kaart gebracht: piepkleine soorten die vaak op elkaar lijken. In totaal zijn 73.796 vlinders geteld, van 836 soorten. Er waren 427 macro-soorten en 409 micro-soorten. Dit alles staat in de Nieuwsbrief meetnet nachtvlinders.
Met afstand de meest getelde soort is de groene eikenbladroller: 21.199 keer vloog er een in een laken. Van de nummer 2, de gewone worteluil, zijn er al veel minder, namelijk 4645. Toch is de worteluil op meer dan twee keer zoveel plekken (487) gevangen dan de eikenbladroller (227), waarschijnlijk omdat die laatste gebonden is aan eiken, waarin het ervan kan wemelen. Bij mij in de tuin zie ik het vaakst de grasmot en de huismoeder, die landelijk met 3215 en 1366 exemplaren de vierde en vijfde plek bezetten. De stofuil haalt met 1001 exemplaren nog net de top-10.
In Nederland zijn maar twee soorten nachtvlinders wettelijk beschermd: teunisbloempijlstaart en Spaanse vlag. Het zijn zuidelijke soorten die op lijken te rukken door Limburg.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 17 augustus ’23)