Muis met pit

Voor de vakantie scharrel ik wat slaapzakken bijelkaar. Al scharrelend sjor ik op het zolderkamertje een deken onder een matras uit. Het regent muizenkeutels. Er zitten twee gaten in de deken. Een muizennest, denk ik, en vind het op een oud matras. Het is een aandoenlijk kommetje van plukjes deken. Er zijn geen muisjes. Ik zie wel een vochtige plek in hetzelfde matras, dat binnenkort maar bij het grof vuil moet. Ineens ruik ik een vage lijkenlucht. Er ligt vast een muis te rotten achter een knieschot, op een onbereikbare plek. Ik zoek voorzichtig verder, keutels strooiend, snuffelend en bedacht op plotseling wegrennende muizen. Ik zie kersenpitten, opengeknaagd en uitgehold. En ineens zie ik de muis. Dood, een beetje ingedroogd. Hoe raakt een woelmuis op zolder verzeild? Hoe dan ook was hij er en raakte hij misschien de weg terug kwijt. Ik had een keer lekkage, er was iets opgewaaid. Dat is weer dichtgekit, misschien was dat zijn doorgang. Het is een zonnig, heet kamertje. Woelmuis is vast van dorst doodgegaan.
Na eerst nog een nestje te hebben gemaakt. De kersen vallen in de tuin. Misschien zijn er een paar in de dakgoot gewaaid.
In huis verwacht ik huismuizen, misschien bosmuizen, maar deze heeft een ronde snuit, een korte staart en verzonken oortjes. Het is een rosse woelmuis.
Voor ik hier woonde, zat er een steenmarter in de dakgoot. Zou hij van woelmuizen hebben geleefd?
In mijn straat dut overdag een ransuil. Op de stoep liggen braakballen van muizenhaar. Er zitten tandjes in, onderkaajes, door schoenen verbrijzelde schedeltjes en een heel schedeltje. Van een woelmuis, ik heb de herkenningstabel erbij gehaald.