Mantels en andere meeuwen

Op het strand van Schiermonnikoog lig ik in de zon. Ik krijg het er warm noch koud van. Precies goed: een aangenaam zonnetje, de streling van een zacht briesje, het gedempte gekras van grote sterns boven de ruisende zee. Probeer daar eens wakker bij te blijven.
Nu heb ik kinderen bij me, en probeer daar eens niet wakker bij te schrikken. “Papa?” Dan brom ik schor dat het mag, dat de bal onder de tas ligt, dat ze zich moeten insmeren. Ik open mijn ogen en zie meeuwen zweven, zondoorschenen tegen een azuurblauwe lucht. In de namiddag strijken ze neer, op enige afstand, om naderbij te stappen. Ze weten dat mensen afval achterlaten.
Ik tel vier meeuwensoorten. Kokmeeuwen met hun zwarte kap en rode poten. De iets grotere stormmeeuwen, wit met grijze vleugels. De veel grotere zilvermeeuwen, eveneens met grijze vleugels en hun neven met donkerder, bijna zwarte vleugels: kleine mantelmeeuwen. Die zijn even groot als zilvers, flinke jongens dus, maar heten klein omdat er nog grotere mantelmeeuwen bestaan: grote mantelmeeuwen.

Kleine mantelmeeuwen broeden met tienduizenden in Nederland, grote mantelmeeuwen broeden niet bij ons. In de herfst en winter bezoeken ze onze kust en de hele zomer hangen er wat vrijgezelle grote mantels rond, maar veel zijn het er niet. Op het Oosterstrand kom ik ze soms tegen: één of twee. Vaak in de buurt van kleine mantelmeeuwen, zodat de verschillen goed te zien zijn. Grote zijn veel groter, het zijn enorme vogels. Grote mantelmeeuwen kunnen fikse prooien in hun geheel opslokken, of jagen andere meeuwen bij hun prooi weg. Ze hebben meestal donkerder vleugels dan kleine, een schalksere gezichtsuitdrukking en vooral: roze poten. Kleine hebben gele poten.