Lullula
We lopen het bos in, op zoek naar grote kruisbekken. Waarschijnlijk vergroot zoeken de kans op een vondst, maar niet die van het gezochte. De bijbelse voorspelling ‘zoekt en gij zult vinden’ vereist dan ook creatieve interpretaties. Wie kent niet het verhaal van de boddhisatva die op zijn oude dag zijn zoektocht naar het nirwana opgaf en prompt het licht zag? Kent u het niet? Het staat in een boekje van Jan-Willem van de Wetering. Ik heb ooit wekenlang de deurmat gecheckt op een verlangde brief. Toen ik het opgaf, lag ie er.
Je vindt misschien niet het gezochte, maar je vindt of ziet altijd wel wat. Serendipiteit.
We wandelen door bos en hei, zien glanskopmezen, zwarte spechten, een klapekster, baltsende sperwers, baltsende buizerds en baltsende boomleeuweriken.
Van de laatste valt de jodelende zang op. Wij speuren het blauw af boven de dennen en zien kleine vogels driftig rondvliegen. Sommige strijken neer in een boomtop. Andere dalen als parachuutjes af naar de hei, onderwijl luid zingend. ‘Twie-twie-twie, woe-woe-woe’. In 1758 hoorde Linnaeus er ‘loeloela’ in, wat de vogel de Latijnse geslachtsnaam Lullula opleverde. Daarmee is Lullula arborea een van de drie Nederlandse vogels die zijn wetenschappelijke naam zingt.
Boomleeuweriken hebben de subtiele lichtbruine schoonheid van veldleeuweriken, maar hebben een contrastrijkere tekening met een heldere oogstreep. Bovendien zijn hun staartjes aandoenlijk kort. Net als veldleeuweriken nestelen ze op de grond, maar ze doen dat in de buurt van een bosrand. Veldleeuweriken houden juist afstand van bosranden. Beide soorten krijgen in februari en maart de lente in hun kopjes.
Toen ik eind jaren zeventig ging vogels kijken, waren veldleeuweriken talrijk en boomleeuweriken zeldzaam. Intussen zijn de eerste in aantal gedecimeerd, terwijl de laatste in de lift zit.
Geen grote kruisbek te vinden. Tevreden verlaten we het bos.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 2 maart ’23)