Kokmeeuw op de kade
Vaak ben ik langs of door Hamburg gereisd, tijd om er eens rond te kijken. Hamburg is een grote stad maar mede dankzij de Elbe is de natuur nooit verweg. Die rivier is niet afgedamd. De Waddenzee wringt zich met vloed in de trechtervormige monding en stuwt het rivierwater meters op. Bij eb vallen delen van Hamburgs haven en grachten droog. Meeuwen scharrelen door de modder, tussen de bierflessen.
Zilvermeeuwen en kokmeeuwen vormen de hoofdmoot van de gevederde havenbevolking. Ook kraaien en roeken zijn er, mussen en duiven. Een reiger wiekt over en een groep kuifeenden dobbert duttend weg voor een aanmerend schip.
Kokmeeuwen zijn veel kleiner dan die joekels van zilvermeeuwen. Kokmeeuwen dragen nu hun winterkleed. De donkerbruine kap op hun kop hebben ze alleen in zomerkleed. Dat zomerkleed trekken ze vaak aan het eind van de winter al aan, terwijl ze het aan het eind van de zomer weer wisselen voor hun winterse dracht. Van de kap blijven dan slechts twee vlekjes over, als oortjes aan weerskanten van de kop.
In de meeste artikelen, verhalen en boeken waarin scenes aan zee voorkomen, worden krijsende zeemeeuwen gemeld. De krijsende zeemeeuw is één van de grootste clichés uit de literatuur. Het negeert de enorme onderlinge verschillen in geluid tussen de soorten meeuwen.
Zeemeeuwen bestaan officieel trouwens niet. Zilvermeeuwen hebben een hechte band met de kust en zou je zeemeeuwen kunnen noemen. Kokmeeuwen daarentegen broeden vanouds meer in het binnenland, in heidevennen. Buiten het broedseizoen hangen ze het grootste deel van hun tijd rond in steden. Het zijn eerder land- dan zeemeeuwen. Ze zijn zo gewoon dat je bijna vergeet hoe mooi ze eruitzien.
(Natuurdagboek Trouw maandag 26 okt. 2015)