Kleine grazers
We hebben konijnen en cavia’s. Er staat een hek om het gras, ruim drie bij vijf meter. De cavia’s schuilen het liefst in donkere hoekjes, maar het gras lonkt. Cavia’s zijn graasmachines. Als je ze tegen hun wil vast houdt, grazen ze vanuit de hand, zodra ze gras ruiken. Alles op de neus. Ook zonder konijnen zouden de beide cavia’s het gras kort kunnen houden.
Cavia’s hebben een voorkeur voor kort, vers gras. Meestal komt het niet zover, maar als er lang gras is, laten ze het lang, ze beperken zich tot het eerder begraasde deel. Pinksterbloemen, boterbloemen en brunel laten ze ongemoeid. Het gazon wordt een mozaïek van graslengten en bloemen. Precies wat natuurbeheerders willen met hun grote grazers. Maar als ze honger krijgen, eten ze ook het lange gras. Net als de paarden, koeien en herten in de Oostvaardersplassen. Die eten alles wat ’s zomers op de vruchtbare klei opschiet, behalve distels. Ze eten ook de wilgen. Die zijn nu bijna op. Het gras wordt een zandbak. Er blijft niets over voor kleine grazers. Het vee vertrapt de holen van konijnen, veldmuizen en woelratten, het concurreert reeën en hazen weg. Die Kleine Vijf zijn uit het begraasde deel der Oostvaardersplassen dan ook nagenoeg verdwenen, met in hun kielzog de uilen en roofvogels die hen aten. De veestapel is tussen hekken uitgezet. De reden om zoveel vee te houden en kleine grazers te verjagen is dat enorme kuddes er mooi uitzien. ‘De Nederlandse Serengeti’, luidt het cliché.
Wij laten onze konijnen en cavia’s niet verhongeren, wij doen niet alsof in een hek uitgezet vee natuur is. We voeren ze bij. Soms zelfs met granaatappel.