Kevers in de tent
Begin augustus kampeerden we in de Vogezen. Op achthonderd meter hoogte zetten we de tent op, met uitzicht over beboste hellingen. De tent stond op een weinig betreden pad, het enige vlakke terrein in de verre omtrek. De zon brandde, de grond was van steen en er gutste veel zweet van mijn rug voordat alle haringen erin stonden. Ondertussen zoemden dazen toe.
’s Avonds staken we een vuurtje aan. De dazen verdwenen, een dwergooruil floot zijn eindeloos herhaalde mono-toon. Het uiltje verplaatste zich soms, een enkele keer klonk het vlakbij. We zagen hem niet, al was het nog licht. Een zwarte specht lachte in het bos. Boven ons zweefden vier wespendieven over, roofvogels die in Noordoost-Frankrijk relatief veel voorkomen.
Toen het bijna donker was, verschenen de nachtvlinders en in hun kielzog de vleermuizen. Ook steekmuggen ontwaakten, maar de rook hield hen uit de buurt.
Dat gold bepaald niet voor andere insecten, die plotseling met zwermen tegelijk verschenen. Ze botsten tegen ons op, ze snorden om ons heen, ze doken in de vlammen. Het waren slanke kevers en hoewel ze niets van ons wilden, waren ze zo hinderlijk, dat we de tent in vluchtten. In de tent hingen ze ook al rond. We werkten ze eruit, de ruimte tussen binnen- en buitentent bleek te wemelen van deze kevers. Ze ritselden de hele nacht door. ’s Morgens kropen ze weg onder de tent. Er lagen enkele geplette kevers in de slaapzak. Het waren schijnboktorren van de soort Nacerdes carniolica. Die staan bekend om hun massale nachtelijke bezoek aan lichtbronnen. Ze schijnen een stofje te bevatten dat, als je ze tegen je huid verplettert, blaren veroorzaakt.
(Natuurdagboek Trouw 2 sept. 2013)