Kepen en sijzen
In de winter scharrelen er vaak vinken in mijn tuin, heel soms vergezeld van kepen. Dan zie ik een vink met een afwijkend kleurtje, oranje met grijs, en pak ik de kijker. En warempel, dan is het een keep. Als er één keep is, zijn er meestal twee, of vier. Dat gebeurt gemiddeld elke winter één keer.
Kepen en sijzen zijn in Zweden wat vinken en groenlingen bij ons zijn. Kepen en sijzen overwinteren in vrij grote aantallen in Nederland. Niet omdat Nederland nou zo’n geweldig land is, maar vooral omdat er in de Scandinavische bossen miljoenen kepen en sijzen broeden. Die trekken zuidwaarts in de herfst. Van beide soorten worden er in de lente in Nederland vaak zingende mannetjes gehoord. Maar dat die een vrouwtje versieren en samen een nest stichten, is uiterst onwaarschijnlijk.
Kepen kun je zien op vogelzaden in de tuin, op beukennootjes in het bos, op elzenproppen in een boom. Ook op akkers zoeken ze wel voedsel, mits op die akkers graankorrels of andere zaden te vinden zijn. Er moet dan bovendien een bosrand in de buurt zijn. Hier in de buurt is zo’n bosrand langs een uitgebloeide bloemenakker en daar zag ik een grote groep vinken met een half dozijn kepen af- en aanvliegen. Kepen zoeken vaak het gezelschap van vinken. Het zijn verwante, maar verschillende soorten. Gezellig met chimpansees optrekken zie ik mensen niet gauw doen. Mensen mijden soortgenoten al als die een andere mening hebben.
Sijzen zag ik er niet bij. Die zie ik helaas nooit in mijn tuin. Ik heb ze wel in andere tuinen gezien en zag vorig jaar een groep van tientallen sijzen van boom tot boom snorren in een woonwijk. Ik zie ze het vaakst in naaldbossen en elzensingels.
Ik kijk uit naar de kepen, die ik deze winter nog niet heb gezien. De kans wordt kleiner; het aantal kepen neemt elk jaar een beetje af, maar niet genoeg om ze te beschermen. Beschermen doen we pas als iets er bijna niet meer is.
(Natuurdagboek Trouw maandag 10 januari ’22)