In de duinen

In de duinbossen bij Haarlem is het op de zonnige zondagmiddag een drukte van belang. Ik sta noch loop graag in een file en probeer me af te sluiten voor het geklets voor en achter. We passen onze snelheid aan en begeven ons in groepsslentertempo voort. Inhalen is onhandig, al was het maar vanwege de tegenliggers. De hardlopers doen dat natuurlijk wel, zij wurmen zich overal langs of tussendoor. Honden zijn niet welkom in dit gebied.
Soms blijven we even staan, in de bosrand, om vogels te bekijken, of hurken we om een foto te maken van een paddestoel. De stoet die ons dan inhaalt slaat daar net zo weinig acht op als de tegemoetkomende stoet. Twee keer kijken mensen ons vragend aan, en een vraagt waar we naar kijken. Goudhaantjes, zeggen we. Nooit van gehoord. Goudhaantjes zijn onze kleinste vogels; koddige bolletjes met een knalgele kruin. Ze zijn beweeglijk en komen vlakbij. Ze kennen geen angst voor mensen, die ze in de Zweedse bossen nooit tegenkomen. Ze zijn waarschijnlijk net gearriveerd, om zich voor de winter bij de Nederlandse goudhaantjes te voegen.
Er vliegt soms een vlinder, een libel, een vlieg. We zien een citroenvlinder, een klein koolwitje en diverse bruin- of steenrode heidelibellen. Twee van hen nemen zelfs op onze tas plaats in innige omstrengeling.
Er bloeien klavers, koekoeksbloemen en een prachtige koningskaars, die erbij staat alsof de lente net is begonnen. Die late bloemen zijn een uitkomst voor hongerige insecten, zoals de kleine zweefvlieg die op de koningskaars zit. Het is een, ik heb het even opgezocht, driehoekszweefvlieg. Daar zijn ook weer meerdere soorten van, maar ik neem genoegen met de familienaam. Driehoekszweefvliegen kunnen goed tegen kou en vliegen tot diep in de herfst.
Die koningskaars lijkt sterk op een stalkaars, maar heeft bolle helmknoppen op zijn meeldraden, in plaats van platte, langwerpige. Ook dat heb ik opgezocht.
(Natuurdagboek Trouw woensdag 21 oktober ’20)