Heide en bos
Bij het huisje op de hei bij Ruinen wandel ik elke dag een paar uur. De eerste dag loop ik door bevroren velden van pijpestrootje en ander gras met hier en daar een veldje struikhei of een pluk kraaihei. Het ven is van spiegelglad ijs, de lage zon schittert erop. De stronthopen van de onvermijdelijke grote grazers glinsteren ook, dankzij een laagje rijp. Over de vlakte wiekt een nogal witte buizerd weg. Ik speur alle losse berkjes, vliegdennen en jeneverbessen af, maar ontdek nergens een klapekster.
Via een bos keer ik terug. Ik loop dwars door het bos, dat nu eens drassig, dan weer hoog en droog is. Wat een duinen! Handig voor dassen en vossen, maar ik vind geen hol. Alweer wiekt een buizerd weg, ditmaal een donkerbruine, slalommend tussen de stammen.
In de dennen piepen goudhaantjes, in de eiken kwetteren vinken en mezen. Uit dennen zowel als eiken klinkt het ‘tjik’ van een specht. Af en toe vlucht een angstige merel weg. Bosmerels zijn schuwer dan tuinmerels.
Kussentjesmossen bloeien, kussens van sterrenmos filteren het zonlicht. Zonnestralen priemen tussen de boomstammen door. Overal hangen zilveren dauwdruppels aan de twijgen.
Jonge houtzwammen verdringen hun vorige generatie, die al verschrompelt en vergaat en groen ziet van de algen. Prachtige berkenzwammen en elfenbankjes zijn er.
Nu al verschijnen de prille, breekbare blaadjes van gele helmbloemen, lentebloeiers van bosgronden.
Soms gakt een vlucht ganzen over. Zo te horen zijn het grauwe ganzen en rietganzen. Ik zie ze niet door de bomen. Ineens klinkt er een veel luider en helderder geluid. Het begint links, passeert voorlangs en sterft reshts weg. Getoeter, gepiep en gekroe met een diepe, welluidende klank. Kraanvogels!
(Natuurdagboek Trouw maandag 5 jan. 2015)