Groenland 13 – Droge kont
Die bloemen hier! Ik zou u ze willen laten zien: cassiope, de stugge miniplantjes met op pyrola lijkende bloempjes, hangend als klokjes. De arctische klaprozen die in citroengele pollen de kaalste berghellingen kleuren. De zon schijnt er dwars doorheen. Het Jacobskruid en de Arctische goudsbloem. De laatste is handig als je op oud, glad ijs je knie openhaalt. Op oud ijs zit een vlies van bacteriën en goudsbloem ontsmet. Het wollegras, de steenbreken, ranonkels en silenes. De drie soorten kartelblad en het alpenroosje. Maar om nou over elke poolbloem een natuurdagboek vol te pennen…
Dat wollegras is Scheuchzers wollegras. Het is een éénarige wollegras, met een wollige bloem, die na de bloei een gele kuif krijgt. Hij groeit ook op de toendra’s van Spitsbergen en Lapland, en op hoge Alpenweiden. Vandaar zijn naam. Die is zo uit de Sound of Music gestapt, je ziet de Lederhosen voor je.
Eén van de mooiste en tevens behulpzaamste planten op de Groenlandse toendra is dryas integrifolia – subtiele witte bloempjes met een geel hartje. Ze vormen tot de kaalste puinhellingen begroeide eilandjes, waarop drietenen kunnen broeden. Heel vaak zitten ze op een toefje dryas. Dat doen ze misschien omdat ze tussen de plantjes een kuiltje kunnen wroeten, maar vooral omdat het er droog is. Ook waar de helling er droog uitziet, kun je tot je knie in zuigende modder zakken. Dryas groet daar waar de sneeuw gesmolten en het smeltwater verdampt is. Als we willen zitten, ploffen we neer op dryas. Daar houd je je kont droog. Dat maakt de naam dryas makkelijk te onthouden, omdat je er een dry ass houdt