Groene appels worden bruin
Als het even waait, vallen er appels uit mijn appelboom. Die hangt ook zo vol! Ik heb er al heel wat geraapt en geplukt maar er hangen nog tientallen groene en gele appels. De hoogste tijd om ze te plukken! Ik klim onverantwoord hoog de boom in, hoger dan mijn ladder me kan brengen, met een steeds zwaardere zak appels.
Om de meest afgelegen vruchten te halen, moet ik ver reiken. Ik sta op de hoogste tak die me nog veilig dunkt. De hoogste appels, op een gestrekte armlengte boven me, pluk ik het eerst. Want na de pluk schiet hun twijg, verlost van de last, een stukje omhoog, en buiten bereik. Voor de verre appels op ooghoogte moet ik me opzij strekken. Terwijl ik me met één hand vastklamp aan de stam, hang ik zo ver mogelijk te graaien en hengel ik appel na appel binnen. Eén keer geeft de stam waaraan ik hang ineens een stukje mee. Van schrik zou ik nog naar beneden tuimelen! Daar zou de aalbessenstruik mijn val kunnen breken, maar ook mijn nek.
Het gaat goed, ik heb de appels geplukt. Ze smaken lekker uit de hand, in moes, hete bliksem, taart en crumble. Kleine en aangetaste laat ik hangen voor de vogels. Die hebben ze zelf aangetast. Soms zit er een merel, maar meestal een mees in een appel te pikken. Er verdwijnt een hapje uit de appel. Het vruchtvlees wordt daar bruin en is blijkbaar luchtdoorlatend, want het bruine dringt na een dag al een stuk verder door in het vruchtvlees. Dat bruine is het gevolg van oxidatie, roest dus. Mensen worden bruin in de zon, appels in de lucht.
De appelschil houdt de lucht buiten, maar door het snavelhapje van een mees valt die bescherming weg. Dat is een uitkomst voor jonge naaktslakjes, die tot boven in de boom appels met plekjes weten te vinden. Ze eten van de appel, terwijl ze er slijmspoortjes op achterlaten. Voor consumptie schil ik die appels en snijd ik de door mezen, lucht en slakken geteisterde plekken eruit.
(Natuurdagboek Trouw maandag 5 november ’18)