Goudbruine wintergasten
Ze lijken wel spreeuwen – in zwermen arriveren de goudplevieren bij ondiepe wateren in de noordwestelijke helft van ons land. Met klaaglijke fluitsignalen kondigen ze hun komst aan. Ze waden door het water of dutten op de oevers op één poot, de kop in de veren.
Het heeft altijd iets treurigs dat de zomer weer voorbijgaat, dat de herfst voor de deur staat en de natuur zich klaarmaakt voor een winterslaap. Maar de komst van noordelijke vogels is een verzachtende omstandigheid! Terwijl de gierzwaluwen al weg zijn, visdiefjes en sterns vertrekken en zwaluwen onrustig worden, druppelen de noorderlingen binnen.
Diverse soorten steltlopers bevolken de voorhoede. Steltlopers zijn genoemd naar hun lange poten, al zijn reigers en ooievaars met hun veel langere poten geen steltlopers. Steltlopers zijn bijvoorbeeld strandlopers, plevieren, ruiters, wulpen en grutto’s. Veel soorten steltlopers broeden heel noordelijk, en reppen zich na gedane zaken zuidwaarts. Sommige zijn nu even in Nederland om zich vol te vreten voor de rest van hun reis, andere blijven hier de hele winter.
Goudplevieren blijven de hele winter. Behalve aan het water dutten ze graag op winterse akkers. Op de kale akkergrond vallen ze nog minder op dan op zandige oevers. Het goudbruin van hun verenkleed blijkt een uitstekende schutkleur. In de winter dan. In de zomer zijn ze weliswaar van boven ook goudbruin, maar zijn hun keel, hals en buik gitzwart. Een enkele arrivé is nu nog getooid in dat schitterende broedkleed.
Goudplevieren broedden trouwens niet eens zo heel noordelijk. Schotland, Scandinavië en de Baltische staten horen tot hun leefgebied. Zelfs in Noordwest-Duitsland broeden nog goudplevieren op heidevelden, en tot 1973 broedden ze nog in Nederland. Maar zoals wel meer vogels hielden ze het niet langer uit in ons gesteriliseerde landje. Gelukkig komen ze ’s winters nog met duizenden.
(Natuurdagboek Trouw woensdag 5 september ’18)