Gemzen in soorten

In de bergen van Noordwest-Spanje verwacht ik gemzen te zien. In de bergen zie ik meestal wel gemzen. Zelfs toen ik in 2010 in Oostenrijk was, zag ik daar gemzen, hoewel de populatie er toen drastisch was uitgedund door een besmettelijke longontsteking.
Maar al lopen we dagelijks vijftien, twintig, dertig kilometer door nationale parken, en schuifelen we langs ravijnen naar hoogten van tweeduizend meter; overal komen we geiten tegen, maar berggeiten ho maar. Worden ze weggeconcurreerd? Ook koeien, paarden en schapen weten alpenweiden op duizelingwekkende hoogtes te bereiken.
Toch moeten er zo’n 17 duizend Cantabrische gemzen zijn. De Cantabrische gems wordt als aparte soort beschouwd, zoals ook die van de Alpen, de Pyreneeën en de Abruzzen als aparte soorten worden beschouwd. Over de ondersoorten in bijvoorbeeld de Tatra wordt gekissebist en of de gemzen van de Zuid-Spaanse sierra’s ook een aparte soort zijn?
Gemzen klauteren door hooggebergten, al heb ik ze soms verrassend laag gezien, in bossen op hellingen en in grazige valleien. Toch zullen ze de door mensen bewoonde laaglanden met hun wegen niet oversteken naar een ander gebergte. Bergdieren wier leefgebied versnipperd is geraakt en die dus niet meer paren, kunnen zodanig van elkaar gaan verschillen, dat ze aparte soorten worden. Maar een scherpe grens tussen soort, ondersoort en nieuwe soort is niet te trekken.
Pas als we berensporen vinden en langdurig berghellingen afspeuren, ontdekken we één gems op grote afstand. Alleen door de telescoop is te zien dat ie een witte snuit heeft met zwarte vegen en komen de typische, gekromde horens in beeld.
Als we naar de bewoonde wereld terugrijden, moeten we om een luierende koe manoeuvreren. Achter de koe steekt een gems de weg over. Lichtvoetig huppelt hij de helling op, waar er nog één is en nog één. Hij blijkt de laatste in een rij van acht gemzen.
(Natuurdagboek Trouw vrijdag 7 juli 2017)