Gele lipbloemen van Amersfoortse afkomst

De gele dovenetels komen tot bloei, ook die in mijn tuin. Dat zijn afstammelingen van de gele dovenetels die ik op mijn elfde uit het hondenpoepbosje Klein Zwitserland bij Amersfoort haalde. Ik liep veel door het bos, liet er honden uit, bouwde hutten en verzamelde tamme kastanjes. En dovenetels. Mijn vader had eens een pol bosanemonen meegenomen voor in de tuin, en hij bracht mij op ideeën.
Gele dovenetels zijn, net als witte en paarse dovenetels, heel algemeen. Hun bladeren lijken op brandnetelbladeren maar ze hebben geen netelharen en laten bij aanraking geen brandblaartjes achter. Een dier dat of een plant die niet prikt noemt men blind of doof, geen idee waarom. Blinde bij, dovenetel.
Witte en paarse dovenetels staan op lichtere plekken dan gele, die van bosgrond houden. Witte hebben een voorkeur voor verstoorde, voedselrijke grond, die gemaaid, omgeploegd, geschoffeld of anderszins verrommeld wordt: ik zie de planten vaak in bermen. Paarse staan ook wel in bermen, vooral als die iets minder dicht begroeid zijn. Ze accepteren meer schaduw dan witte, maar in de zon kunnen ze met vele op elkaars lipbloemen staan en paarse tapijtjes vormen.
Heel precies zijn de drie niet in de afbakening van hun terrein; ik zie ze soms broederlijk bij elkaar staan. De gele is er in een kweekvorm met wit gevlekt blad, maar ik haalde als kind de wilde bosvariant met groene bladeren naar de tuin. Daar sloegen ze aan. Gele dovenetels verspreiden zich voortvarend via wortelstokken, net als zevenblad. Ik heb veel liever gele dovenetels als woekeraars dan zevenblad, al was het maar omdat dovenetels zich makkelijker laten weghalen. En ze zijn mooier en bloeien lekker vroeg al, met gele kransen van welgevormde lipbloemen. Ik nam een pol mee naar Groningen en verhuisde elke keer wel een polletje mee, zodat ik nu nog steeds gele dovenetels in de tuin heb, van Amersfoortse afkomst.
(Natuurdagboek Trouw maandag 11 april ’22)