
Er belandde een foto van een kever in mijn postbus. Het leek me een soort lieveheersbeestje, daar bestaan langwerpige soorten van. Ook had ie wel wat van de klopkevers in mijn insectenboek, maar deze leek me daar te groot voor. De fotograaf had hem in Oostenrijk gefotografeerd en stuurt wel vaker foto’s. Volgens hem was het de mierenzakkever Clytra laeviuscula.
Mierenzak. Mocht u een originele scheldnaam nodig hebben, dan kan ik u de mierenzak aanbevelen. Al is een mierenzak geen rotzak van een mier, maar een zak waarin een mierenzakkever haar eitjes verpakt. De moederkever klimt voor de eileg in een plant boven een nest van rode bosmieren. Zij boetseert rond ieder eitje een stevige, ruwe korst van haar eigen poep. Vervolgens laat ze zich vallen, met de in moederpoep gekapselde eitjes bij zich. Ze wordt door de mieren gedood en meegesleept het nest in. Daar komen de eitjes uit. De mieren zouden die kevereitjes als mondvoorraad of bouwmateriaal kunnen gebruiken, maar ze komen niet door de korst van poep heen.
Als de mierenzakkeverlarve uit zijn ei kruipt, groeit ie en maakt hij zijn mierenzak zelf groter. Hij boetseert er met zijn eigen poep een kokertje van, waarin hij veilig is voor de mieren. Maar groeien en poepen gaat niet vanzelf, daarvoor moet gegeten worden. Als de mieren even niet kijken, steelt de keverlarve miereneitjes. Snellen gealarmeerde mieren toe, dan trekt de mierenzakkeverlarve zich gauw terug in zijn koker.
Maar wat gebeurt er als deze wonderlijke zaklarven zich verpoppen tot kever? Dan is de net ontpopte, glanzend nieuwe kever zijn leven niet zeker en moet hij als de bliksem dat mierennest zien te verlaten.
(Natuurdagboek maandag 15 sept. 2014)