Fuut in de winter
“Wat is dat voor vogel?” vraagt de vriendin met wie ik door de stad loop. Een fuut. “Hûh, is dat een fuut? Futen zien er toch anders uit? Veel mooier, dacht ik!” Ja, in de zomer. Dan hebben ze meer kleur en een kuif aan elke wang. Maar in de winter zijn ze wit met grijs.
De futen die in de vijver achter mijn huis broeden zijn vertrokken. Futen verzamelen zich ’s winters graag in groepen op open water. De fuut op de foto dobbert evenwel in zijn eentje in de Leuvehaven in hartje Rotterdam. Futen zijn eigenzinnig. Sommige trekken het land uit. Er zijn er die op Zwitserse meren overwinteren, zolang daar geen ijs opligt. Andere trekken naar het zuidwesten. En dan vliegen ze vaak boven zee. Het blijven tenslotte watervogels. In de lente vind ik vaak dode futen op het strand.
Futen kunnen goed vliegen, maar nog beter zwemmen. Ze dobberen als een eend of duiken flapvoetend achter vis aan. Hun voeten staan achterop hun lijf, wat handig is als aandrijfkracht onder water. Futen kunnen als torpedo’s door het water glijden.
Om op te lopen zijn zulke achtervoeten ongeschikt. Een fuut kan niet als een eend de oever opwaggelen. Mocht een fuut toch op het land terechtkomen, dan moet hij naar water zien te schuifelen. Van land opstijgen lukt een fuut evenmin als lopen. Soms landen futen op een in tegenlicht glinsterende autoweg of parkeerplaats. Als ze zich tijdens de landing niet dodelijk verwonden, wacht hen daarna alsnog een duister lot, tenzij een mens ze te water laat of optilt.
“Hij duikt onder”, meldt vriendin. Een uitdijende kring golft over het water.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 12 nov. 2015)