Een slak met een toefje slijm
Nu de zomer niet zo gortdroog als de vorige twee zomers was, hoor ik veel mensen met een tuin zeggen dat er dit jaar veel naaktslakken zijn. Het zou kunnen dat er meer naaktslakken zijn dan eerdere jaren. Het zou ook kunnen dat er evenveel zijn, maar dat ze zich meer laten zien. Zelf heb ik elke zomer ontzettend veel naaktslakken in de tuin, maar dit jaar zijn het er juist minder dan vorige zomers. Dat komt doordat ik ze met de hand weghaal en naar een plek breng waarvandaan terugkeer zeer onwaarschijnlijk is.
Als je ze oppakt, scheiden naaktslakken taai slijm af. Dat komt uit klieren aan hun onderkant, hun voetzool. Mocht het op je handen zitten, laat dat spul zich niet met water verwijderen. Het neemt juist water op. Je kunt het beter laten uitdrogen en eraf wrijven. Als je daar geen geduld voor hebt, met groene zeep schrobben en daarna afspoelen.
Zonder slakkenhuis drogen slakken sneller uit, en daarom schuilen ze op donkere plekken. ’s Nachts en bij regen verkennen ze hun overdag zonovergoten omgeving. Het slijm waarmee ze sporen achterlaten is wat wateriger dan het slijm waarmee ze vijanden afschrikken. Met dat vochtige slijm maken ze op droog terrein hun eigen glijbaan en dankzij de kleverigheid kunnen ze er in verticale richting mee op stap.
Vaak heeft een voortglijdende naaktslak een toefje slijm op zijn staartpunt (foto). Daar hoopt zich een deel van het slijm op, waarover de slak naar voren heeft gegleden. Van tijd tot tijd eet de slak dat slijmkloddertje van zijn staart. Maar er blijft nog genoeg over om een spoor te vormen. Via opgedroogde sporen snorren naaktslakken soortgenoten op, om bijvoorbeeld mee te paren. Een naaktslakkenparing is een fraai schouwspel. Als yin en yang verstrengelen ze zich urenlang tot een liefhebbende cirkel. Sommige soorten doen dat hangend. Dan laten ze zich samen afzakken aan een dikke slijmkabel uit een klier aan hun achterwerk.
(Natuurdagboek Trouw vrijdag 8 oktober ’21)