Vallende takken, hangende bladeren
Het is herfst. Bessen kleuren rood, appels geel, paddenstoelen verschijnen, planten bloeien uit, boerenzwaluwen trekken weg, ganzen trekken binnen, gaaien vliegen af en aan met eikels. Die eikels vallen uit de bomen, net als beukennootjes en kastanjes. De zon schijnt fel onder donkere wolken. Voor het om zeven uur donker is, zoeken warrige zwermen kauwen en roeken een slaapplaats.
Het waaide al flink zoals dat herfst betaamt. Alleen de blaadjes willen nog niet zo massaal vallen. Hele takken breken uit de kruinen van wilgen, elzen, populieren en esdoorns. Ze vallen op de grond met de nog groene bladeren en al. Vallende takken waren tot voor kort het grootste collectieve gevaar waarvoor Nederland sidderde. Overal werden codes rood afgekondigd, bossen en parken voor publiek gesloten, vanwege ‘gevaarlijke situaties’ door mogelijk vallende takken.
De situaties zijn nu kennelijk niet meer gevaarlijk, ik zie nergens een waarschuwing, geen park gaat op slot en over (herfst)kleurencodes wordt niet gerept. Ik wandelde rond terwijl links en rechts takken neerploften. Maar het gevaar is verdrongen door een ander gevaar. Dankzij corona duchten we geen teken, eikenprocessierupsen en vallende takken meer. Heeft dat virus toch iets goeds gebracht!
Dat er zoveel takken en zo weinig blaadjes vallen, is niet des herfsts. In oktober horen bomen hun groeizaamheid in te tomen, opdat ze geen bladgroen verliezen als ze hun blad loslaten. Dat blad laten ze dwarrelen omdat er weinig eer aan de schrale zonnestralen te behalen valt. Bovendien zouden bladeren ‘s winters maar doodvriezen. De bomen gaan in een soort winterslaap. Ze sluiten de bladsteeltjes af, er ontstaat een droog, kruimelig breekpuntje en daar knapt het blaadje af.
Zover zijn de bomen nog niet, de blaadjes worden amper geel, terwijl de herfstwind al waait, en aan de bladeren rukt. Zodat hele takken afbreken. Code bladgroen.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 7 oktober ’21)