Een schoolplaat bij Schiphol

Wij wandelen door wat plasdrassige gebiedjes, aan de oever van de Mooie Nel bij Haarlem. De zon schijnt warm, de lucht is fris, de hemel is blauw van het type dat door schrijvers kobalt genoemd wordt, hoewel er weinig schrijvers zijn die weten wat kobalt is.
Tjiftjaffen zingen zich schor, zwartkopjes schallen erdoorheen, winterkoninkjes ratelen, zanglijsters overtreffen ze allemaal in volume – de fitissen komen er nauwelijks tussen. De rietzanger geeft het na wat gesputter op. Maar de blauwborst houdt vol. Zingend fladdert hij uit, en terug in het riet.
De voorhoede van de boerenzwaluwen passeert, een lepelaar zeilt over door de nog lage zonnestralen, ivoorwit tegen het blauw. De lepelaar landt in de verte in de bomen van de met reigers gedeelde boomtopkolonie in Haarlemmerliede.
Een enorm vliegtuig vliegt laag over. ‘Cargo’, staat erop. Crisis of niet, we willen er niet minder om eten, en dus komen de boontjes onverminderd aanvliegen. Het vliegtuig landt in de verte achter de bomen van de boomtopkolonie. Er nadert alweer een ander vliegtuig; Schiphol is vlakbij. Ik houd het een tijdje bij. Er passeert een vliegtuig per minuut. De zuidenwind blaast het geraas weg, en de vogels zingen door.
In het water baltsen futen en zwanen. De oever kleurt geel van dotterbloemen en maïsblikjes. Waarom liggen hier tussen de gebruikelijke flesjes zoveel maïsblikjes? Verderop wordt het duidelijk: twee vissers prikken maïs uit blik aan hun haakjes.
We struinen verder, wat een pad lijkt wordt moeras. De horizon gaat schuil achter windturbines, hoogspanningsmasten, olie-opslagtanks en het viaduct in de snelweg met blinkend verkeer, maar vlak voor ons wanen we ons in een schoolplaat van Koekkoek. Er vliegen watersnippen op; zouden die hier broeden? We klauteren met modderpoten over een gevallen boom een sloot over. Een bruine kiekendief vliegt langs. Het lijkt of hij zijn hoofd schudt.
(Natuurdagboek Trouw woensdag 15 april ’20)