Een appeltje voor de dorst
Op de waarschijnlijk laatste tropische dag van het jaar steekt er een bries op. Prompt hoor ik af en toe een plof. De appels vallen uit de boom. Ze vallen tussen de ondergroei op de grond, op het tuinpad en op de vlonder. De boom zit voller met appels dan vorig jaar. Vorig jaar zat ie voller dan het jaar ervoor en twee jaar hingen er meer appels aan dan ooit daarvoor. Zoals september ieder jaar zijn temperatuurrecord verbreekt, verbreekt mijn appelboom ieder jaar zijn oogst.
Dat wordt weer verkrampte handen en lamme vingers van het appels schillen. Appelmoes, appeltaart, hete bliksem. De merels hebben weer een gedekte tafel; maar meer dan acht merels schuiven er niet aan. Die konden vorige jaren de appels al niet op, dus deze herfst al helemaal niet. Toch lijkt dat de bedoeling van die appels, voorzover appels of hun bomen bedoelingen hebben. Appels etende merels krijgen pitten binnen, die ze verderop uitpoepen, want merels hebben een spijsvertering om jaloers op te zijn. Ze poepen zo snel na de maaltijd, dat een pit geen tijd krijgt om onderweg te verteren. Die pit, besmeurd met groeizame mest, zou kunnen ontkiemen tot een nieuwe appelboom. Appels zijn er voor de voortplanting.
Het is een inefficiënte manier van voortplanten. De meeste appels vallen niet ver van de boom. Al die appels, emmers vol van één zo’n kleine boom… wat een verspilling! Wat een energie moet de boom steken in de suikers, vitaminen en flavonoïden… En in de pitten zelf, die tenslotte voedzaam moeten zijn om de nieuwe kiem een goede start te geven. Welke onintelligent design daar achterzit? Maar wij hebben weer een appeltje voor de dorst!
(Natuurdagboek Trouw donderdag 22 sept. 2016)