Schaatsenrijder op de vlucht
’s Morgens zit er een insect op de tuinstoel. Zo’n insect heb ik nog nooit op het terras aangetroffen. Toch komt het me bekend voor. Ik graaf in mijn geheugen en diep het antwoord op: schaatsenrijder. Wat doet een schaatsenrijder op mijn tuinstoel?
Schaatsenrijders zijn waterinsecten. Ze trekken sprintjes over het water als schaatsers op het ijs. Ze hebben zes voetzolen van piepkleine, ragfijne donsjes. Die donsjes zijn een beetje vettig en er blijft lucht tussen zitten, waardoor ze niet kunnen zinken. Als hovercraftjes staan de schaatsers op hun luchtkussentjes die het wateroppervlak een beetje indrukken. Zetten ze zich af, dan schieten schaatsenrijders razendsnel weg.
Schaatsenrijders zijn roofinsecten. Ze grijpen in het water gevallen, in doodsnood spartelende land- en luchtinsecten en zuigen die leeg. Mannetjes verkrachten vrouwtjes en breken hun weerstand door hen onder water te duwen, terwijl ze woest spartelen om de aandacht te trekken van vissen. Ze bieden die vissen een vrouwtje dus als hapje aan, zodat het vrouwtje zich zonder verzet laat verkrachten, om maar gauw van het levensgevaar af te zijn. Ze verkiest het minste van twee kwaden.
Maar spartelende prooien noch angstige vrouwen zijn er op de tuinstoel. De schaatsenrijder moet het water verlaten en het luchtruim gekozen hebben op zoek naar een betere plek. Misschien is ie door een vis belaagd en nam hij het op de vlucht slaan wel heel letterlijk. Ik had wel eens gehoord dat schaatsenrijders kunnen vliegen, maar heb het ze nog nooit zien doen.
Als ik met de camera nader, versper ik boven de holle zitting tussen rug- en armleuningen de vluchtweg van de schaatsenrijder. Die springt van schrik heen en weer. Ik laat hem met rust en even later is hij verdwenen.
(Natuurdagboek Trouw vrijdag 23 sept. 2016)