Duizenden kraanvogels

Kraanvogels doen het redelijk. Dat komt doordat ze geen last hebben van de landbouw. Integendeel; vooral tijdens de najaarstrek eten ze zich rond aan gewasresten op maïsvelden en bietenakkers.
Dan moeten die gewasresten wel te vinden zijn. In Nederland worden gewasresten meestal ondergeploegd, vaak na een dosis glyfosaat. Maar de drukste vliegroute van de kraanvogels ligt boven Duitsland en Frankrijk.
Als de kraanvogels gebroed hebben in de landen rond de Oostzee, trekken ze met hun eventuele gezinsuitbreiding naar het zuidwesten. Vanouds waren Zuidwest-Frankrijk en Spanje het overwinteringsgebied. Daar vertoeven er nog steeds veel, levend van onder andere steeneikels. Maar duizenden kraanvogels brengen inmiddels de winter door in Noordoost-Frankrijk, en in mindere mate Noordwest-Duitsland. Ook de paar broedvogels die Nederland heeft, blijven ’s winters wel hangen.
In de genoemde plekken in Frankrijk en Duitsland zijn in november nog veel meer kraanvogels, om bij te eten. Ze slapen in meren en moerassen maar overdag zijn ze massaal op de geoogste akkers te vinden.
In de akkerbouwgebieden rond Diepholz piekt hun aantal begin november. Tienduizenden moeten er zijn. Ik wil dat weleens zien en rijd erheen, vanuit Groningen toch nog een rit van twee uur. Ik kijk onderweg uit naar de kraanvogels, en verwacht een geleidelijke toename van die enorme vogels, maar nee, ik zie er geen. Pas in de buurt van Diepholz zie ik de eerste en dan ook meteen honderden. Sommige vliegen over, met gestrekte halzen die ze aan ooievaars doen denken. Maar de meeste schrijden in enorme groepen statig over de velden. Hun op plumeaus lijkende staarten bestaan eigenlijk uit de ingeklapte vleugelpunten. Ook heel vele kleine groepjes zie ik, van twee, drie of vier vogels. Dat zijn paren met nul, een of twee jongen. Die jongen zijn nog grijsbruin, zonder de zwartwitte koptekening met het rode kruintje.
(Natuurdagboek Trouw maandag 14 november ’22)