Duivelsnagel van een kilo

Iemand schonk mij eens een fossiele oester: een stenen klomp van een kilo. Ik weet de vindplaats niet, en kan me ook de gulle gever niet heugen. Ik heb nooit uitgevogeld welke soort het betrof. Nu is dat lastig zonder de (leeftijd van de) vindplaats te weten. Maar een familienaam moet te achterhalen zijn.
Kwestie van een bericht aan weekdiervraagbaak Rykel de Bruyne. Hij suggereert ‘iets Gryphaea-achtigs of een Pycnodonte-oester’. En dat lijkt me een schot in de roos. Gryphaea-oesters leefden van zo’n 210 tot ruwweg 50 miljoen jaar geleden, terwijl pycnodonte-oesters ruim 140 miljoen jaar geleden opdoken, en het tot minder dan een miljoen jaar geleden volhielden.
Op internet staan foto’s van beide versteende oesterfamilies. Mijn exemplaar lijkt het meest op een gryphaea. Een oudje dus. Gryphaea’s zijn veel bij Redcar aan de Engelse oostkust gevonden, en in een groeve bij Osnabrück. Er zijn tientallen soorten, maar allemaal uitgestorven. Oesters zijn tweekleppigen, en dat geldt ook voor gryphaea’s. Sommige zijn gefossiliseerd met beide kleppen, als een doosje van en vol steen. De bolle klep is groter en vormt een kommetje, waar de platte klep als een deksel op past. Zo doen oesters het tegenwoordig nog steeds.
Hedendaagse oesters groeien op harde ondergrond en op elkaar. Platte oesters hebben net als gryphaea’s één bolle klep, waarmee ze zich zo nodig in een zandige zeebodem kunnen verankeren. Daarop hechten zich jonge soortgenoten en zo kan een rif ontstaan. Gryphaea’s hechtten zich niet aan elkaar of aan steen; ze leefden in modderbodems waar hun nog bollere kant waarschijnlijk wel fungeerde als anker.
De versteende schelpen worden in Engeland Devil’s toenails genoemd, duivels teennagels. Er wordt gezegd dat, als je een duivelsnagel als een ketting om je nek draait, je van reuma kan genezen. Ik vrees wel dat je er van zo’n hanger van een kilo een nekhernia voor terugkrijgt.
(Natuurdagboek Trouw maandag 28 augustus ‘23)