Door het oog van de strandplevier
“Boven mijn hoofd zingen vijf veldleeuweriken. Domweg gelukkig val ik tussen het duinriet in slaap.” Zo eindigt Martin Melchers zijn boek Geluksvogel, een kleine biografie van de Amsterdamse natuur (KNNV €22,50).
Melchers (76) was stadsecoloog. Het werd zijn baan, maar de Amsterdamse natuur verkennen was al lang zijn lievelingsbezigheid. Hij spijbelde van de Mulo om vogelnesten te zoeken, karpers te vissen en achter eenden en hazen aan te zitten. Je zou kunnen zeggen dat Melchers als stadsecoloog is geboren.
Sinds die geboorte in 1944 zag hij de stad uitdijen. Er ging veel natuur verloren, er kwam ook wat bij. Hij maakte dat allemaal mee en vindt zich daarom een geluksvogel. Het opgespoten Westelijk Havengebied bleek goed voor tientallen paren plevieren, strand-, bontbek- en kleine plevieren. Die beestjes broeden het liefst op zand met schelpjes. Op het strand kunnen ze niet meer terecht wegens de drukte, maar het havengebied bood tijdelijk een prima broedplaats. De jonge Melchers werd betoverd door de plevieren. Hij hoopte “een vrouw te krijgen met de ogen van de strandplevier.”
In zijn boek vertelt hij een baaierd aan natuurverhaaltjes, van historische overzichten van de aantallen plevierenpaartjes binnen de gemeentegrens tot smeuïge herinneringen aan vrijages tussen de graspiepers.
Zoals elke natuurliefhebber ontkomt Melchers niet aan verdriet over de menselijke hebzucht waar de natuur aan te gronde gaat. Als hij schrijft over de besluitvoering over de gifbelten Volgermeer en Diemerzeedijk, sijpelt de ergernis door. De teloorgang van weidevogels doet hem verdriet (“te groen! Er is geen bloemetje te zien tussen de grassprieten”), te meer daar het anders kan, zoals de boeren in polder Rondehoep bewijzen. “We weten hoe we weidevogels kunnen redden, maar willen we dat wel echt?” vraagt hij zich af. Maar de geluksvogel vond wel een vrouw met strandplevierogen.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 10 juni)