Dodaars bij de koeten
In en rond een wak zie ik acht meerkoeten drijven en staan. Tussen hen dobbert een dodaars. Meerkoeten blinken niet uit in vredelievendheid, integendeel: ze zijn nogal heetgebakerd.
Ik zag in wakken hevige meerkoetgevechten. Misschien kregen ze het er lekker warm van. Meerkoeten stormen soms dreigend op eenden af en andere watervogels, zowel groter (zwanen) als kleiner (waterhoentjes) dan zij. Maar deze zoveel kleinere dodaars laten ze ongemoeid, ook al zit ie pal onder hun scherpe, witte haksnavels.
De dodaars lijkt heel klein tussen de koeten, veel kleiner dan wanneer een dodaars zonder vergelijkingsmateriaal op open water zwemt. Zien de meerkoeten hem voor een ongevaarlijke dreumes aan, een soort kuiken? Maar meerkoeten kunnen zelfs hun eigen kroost venijnig pikken, als dat zich ongewenst gedraagt. Of herkennen ze de fuut in de dodaars?
Een dodaars is een kleine futensoort. Meerkoeten mogen dan soms zelfs een zwaan aanvallen, voor futen zijn ze als de dood. Een boze fuut duikt namelijk onder, om met gestrekte hals en gespitste snavel weer naar boven te zwemmen, precies onder een meerkoet. Die dreigt dan aan der futen snavel geregen te worden.
Net als zijn grote neef duikt een dodaars steeds onder, op zoek naar eetbaarheden. Een dodaars heeft echter slechts een kort en koddig snaveltje. Enfin, de reden van de koetentolerantie blijft onbekend. De dodaars keert niet de koeten, maar mij zijn doddige achterwerk toe; zou ik te dichtbij staan naar zijn zin? Hij of zij kijkt naar rechts, naar links, en duikt weer onder. Bij het bovenkomen acht hij het niet nodig helemaal op te duiken. Zijn koppie is toereikend om in te ademen en poolshoogte te nemen. Onder water is het bovendien minder koud – in water vriest het niet, want dan zou het ijs worden. Een dodaars kan boven zowel als onderwater zwemmen, en blijkbaar ook iets daartussenin. De meerkoeten blijven onverstoorbaar.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 18 februari ’21)