De moeder aller stadsvogels

Boedapest is mooi, maar voor vogels kijken hoef je er niet heen. Drie dagen liepen mijn zoon en ik door die door de Donau gespleten stad vol paleizen en kerken en Jugendstil hotels, met trams, trolleys en auto’s, veel auto’s. Ook zijn er amfibiebussen; stadsbussen die de rivier in rijden, en er weer uit varen.
Stadsduiven waren er, meeuwen, bonte kraaien. Zoals elke stad is ook Boedapest gekoloniseerd door zwarte roodstaarten, die van nature op rotsen leven. Met Jugendstilrotsen nemen ze ook genoegen en zelfs fabrieksloodsen vallen in de prijzen. Maar verder? Een aalscholver in de Donau, dat was het wel.
Maar we liepen ook het tweeënhalve kilometer lange Margaretha-eiland in de Donau af, van punt tot punt. Dat is een autovrij eilandje met parken. De oevers zijn kaal en steil; daar was weinig te verwachten. Maar in die parken zagen en vooral hoorden we toch aardig wat gevogelte. Natuurlijk waren er kool- en pimpelmezen, roodborstjes en zwartkopjes, vinken en huismussen, groenlingen en putters. Een zanglijster deelde een grasveld met enkele merels, er waren kauwtjes, eksters en spreeuwen. Boomkruipers en -klevers lieten zich horen, evenals kleine, middelste én grote bonte specht, welk trio welluidend werd aangevuld door een groene.
Toen we bij een kiosk op ijskoffie wachtten, zong er in de bosjes een nachtegaal. Het wispelturige lied viel geen van de andere wachtenden op. Ik ken het Hongaarse woord voor nachtegaal niet, maar als ik in Nederland in zo’n geval zeg: ‘hoor, een nachtegaal’, reageert er nooit iemand.
Wij vertrokken met de trein uit Kelety-station. Daar dienden we elkaars rugzakjes te bewaken tegen ongure types. Toch keek ik ook naar boven, dat leer ik niet meer af. Er vlogen vier aalscholvers over en om het station zwermde een dozijn huiszwaluwen. En zie, de moeder aller stadsvogels (van oorsprong afkomstig uit rotsige bergen) kwam daarop af: een slechtvalk!
(Natuurdagboek Trouw woensdag 12 juli ’23)