De kleinste grazers
Slakkenkenner Bert Jansen uit Lelystad sjort een stuk schors uit het gras en we buigen ons over het mogelijke slakkengebroed dat zich daar schuilhoudt. We zijn in het Oostvaardersveld, een wildernis van wilgen met een ruige ondergroei van brandnetels, door de spoorweg gescheiden van de Oostvaardersplassen. Hier wordt de boel niet vertrapt en kaalgevreten door grote grazers, hier heersen de kleine grazers: reeën, hazen, woelmuizen, rupsen, slakken.
‘Een haarslak’, zegt Bert, wijzend op een slakkenhuisje van zo’n zeven millimeter breed en even hoog. Die dankt zijn naam aan de piepkleine haartjes, waarmee hij als een vlassig ringbaardje bedekt zou moeten zijn. Maar ik zie de haartjes niet. Ben ik te kippig? Ik neem een foto en als ik die later thuis uitvergroot, zie ik nog altijd geen haartjes, geen ringbaard.
Ik mail de foto van de uitvergrote haarslak naar Bert, die per omgaand verklaart: ‘Deze is al ouder, haarslakken op leeftijd worden kaal, net als mensen.’ Haarslakken grazen op brandnetels en andere netels, en leven hier in overvloed op hun hoofdmaaltijd.
Bert voegt toe dat hij op de vergrote foto een tweede slak heeft ontdekt, een nog veel kleinere, die niettemin plomp genoemd wordt: de plompe dwergslak. Ik zie hem nu ook. Hij heeft een gelig lijfje en woont in een doorschijnend huisje dat van porselein lijkt. Een plompe dwergslak wordt op z’n hoogst nog niet eens twee millimeter lang en haalt de millimeter dikte niet, hoe plomp hij ook te boek staat. De plompe dwergslak heet zo ter onderscheiding van de slanke De plompe is een soort van vochtiger terrein. Zowel plompe als slanke dwergslak hebben drie minuscule tandjes in hun opening, net als hun achterneef het muizenoortje. Dat is een slak van zoute kustmilieus als de kwelders op de wadden en de schorren in Zeeland.
De plompe dwergslak leeft van algen en is een van de kleinste grazers van het Oostvaardersveld.
(Natuurdagboek Trouw vrijdag 31 juli 2020)