De grootste rups van Nederland

Onlangs kroop er een grote rups over de stoep van Trouwlezer Matt Megens. Megens schatte de lengte op ongeveer negen centimeter en had nog nooit zo’n grote rups gezien. Op een meegestuurde foto prijkte een wilgenhoutrups.
Wilgenhoutrupsen kunnen tien centimeter lang worden en zijn ook vrij breed. Hun glimmende lijf is zwart met oranjerood, rood of paars, met een crèmekleurige of licht oranje onderkant. Ze hebben een forse kop met grote zwarte ogen. Ze zijn een van de grootste rupsen, misschien wel de allergrootste rups van ons land. Aaibaar zijn ze beslist niet met dat formaat, die woeste kop, de waarschuwingskleuren en die harde glans. Als je ze lastig valt scheiden ze een zuur uit dat naar azijn stinkt. Het verdient geen aanbeveling die geur op je vingers te krijgen, maar al helemaal niet in je mond of ogen, wat hongerige belagers kan doen afschrikken. Dat zuur is ook een handig hulpmiddel bij het verteren van hout.
Ze worden niet snel zo groot, daar doen ze minimaal twee jaar over, vaak drie en soms vier en misschien wel vijf jaar. Al die tijd vreten ze zich vol met dood hout. Wilgenhout is het meest in trek, gevolgd door populieren- en eikenstam. Bij gebrek aan beter lusten ze ook wel berk. De vier wilgenhoutrupsen die ik in mijn leven tegenkwam zaten allemaal in een waterrijke omgeving. Eentje zat op een oud hek van loofhout.
Als de rupsen uitgegeten zijn en zich tot vlinder willen verpoppen, verlaten ze het hout. Dat doen ze tot en met mei en straks weer vanaf juli. Onder in dode bomen zijn hun slordig geknaagde uitgangen te zien, alsof er een specht in heeft gehakt. Vroegere klanten hebben waarschijnlijk hun laatste winter in een cocon doorgemaakt, onder losse boombast. De rups van Megens was vast op zoek naar een plekje om zich te verpoppen. De zo kleurige rups komt transformeert zich in een flink gebouwde nachtvlinder die eruitziet als een stukje boombast.
(Natuurdagboek Trouw maandag 15 mei ’23)