Appelvinken
Ze zijn er momenteel veel, althans meer dan in andere jaren: appelvinken, waarschijnlijk uit Oost-Europa weggetrokken omdat daar te weinig zaden zijn, terwijl die hier misschien wel te vinden zijn. Appelvinken broeden ook in Nederland, in oudere loofbossen, en trekken ’s winters wel tuinen binnen. Nu is die kans groter dan anders dus wie in de buurt van het bos een niet-betegelde tuin heeft en daar pinda’s, vruchten of zaden serveert, maakt kans op deze bijzondere vinken!
Appelvinken zijn een stuk groter dan gewone vinken. Vooral hun stierennek en idioot grote snavel zijn opvallende kenmerken. Ook hebben ze brede, witte banden over hun vleugels. Ze vliegen met horten en stoten en in vlucht lijkt hun staartje kort. Het mannetje is wat oranjer dan het vrouwtje.
Die enorme snavel fungeert als notenkraker, of beter: zadenkraker. Terwijl andere vinkachtigen als kneuen en putters met hun kleinere snavels vooral de verse, zachte zaadjes van gras en kleine kruiden soldaat maken, gaan appelvinken beukennootjes en zelfs kersenpitten te lijf. Hun snavel is niet alleen groot, maar ook dik en voorzien van een soort kaakjes, waarmee ze zaden kunnen vermalen.
Nu ze met hun allen uit het oosten komen, kunnen ze gezelschap krijgen van andere forsgebouwde vinkachtigen die uit voedselgebrek het hoge noorden ontvluchten: kruisbekken. Die hebben dunnere, gekruiste snavels. Kruisbekken zijn vooral uit op zaden van naald-, appelvinken op zaden van loofbomen. Kruisbekken piepen luidruchtig, appelvinken zijn zwijgzaam, op korte, scherpe piepjes na.
In Oost-Europa komen appelvinken ook voor in naaldbossen, maar hier zullen die oosterlingen wellicht graag omschakelen naar loofbomen. In de lente eten de vogels trouwens in heel Europa veel rupsen en andere larven, en hun jongen voeren ze vrijwel uitsluitend dierlijk voedsel. Dierlijk voedsel is veel voedzamer dan plantaardig voedsel; op een vegetarisch dieet worden babyvogels niet groot.
(Natuurdagboek Trouw dinsdag 14 nov. 2017)