Zwart-witte lente-eend
Ieder voorjaar komt het feestelijke moment waarop ik vaststel: hé daar zijn ze weer. Ze zijn één van de gevederde lentebodes: kuifeenden. Deels bivakkeren ze nog op de weidse, open wateren waar ze de winter doorbrachten, maar allengs meer verspreiden ze zich over de kleine binnenwateren en -watertjes.
Eén van die binnenwatertjes is de stadsvijver achter ons huis. Daar zag ik een paar weken geleden het eerste paartje kuifeenden. Of het een liefdespaar was weet ik niet, maar het waren er twee: een donkerbruin vrouwtje en een paarszwart met sneeuwwit mannetje met een geel oog en een blauwe snavel. Ze doken af en toe onder.
Kuifeenden zijn duikeenden. Ze kunnen meters diep duiken en graaien op de tast driehoeksmossels of quaggamossels van de bodem. Omdat ze dat op de tast doen, moeten ze plekken met grote hoeveelheden driehoeksmossels vinden. Hebben ze die gevonden, dan is het prijsduiken. Omdat ze op de tast vissen, kunnen ze ook in troebel water vissen, en vooral: ’s nachts. Dat heeft een groot voordeel: rondhangende meeuwen zien niet wie er met een sliert mossels bovenkomt. Zien rondhangende meeuwen dat wel, dan pakken ze de schelpdieren zonder pardon af.
Ik betwijfel sterk of er driehoeksmossels in de vijver achter ons huis leven, maar kuifeenden zijn gemakkelijke eters met een brede smaak. Er zitten in ieder geval libellenlarven, bloedzuigers, waterkevers en slakjes in het water, dus aan voedsel geen gebrek. Brood lusten ze niet.
Intussen zijn er al acht kuifeenden. Vijf dames en drie woerden, dus dat wordt een gepuzzel wie er met wie mag. Nadat de kaarten geschud zijn, zullen de dames zich terugtrekken in de dichte oeverbegroeiing, die overigens slechts hier en daar welig tiert, om daar een goed verstopt nest te vullen met elke dag een ei. Tot er ineens een gezinnetje van zo’n acht pikzwarte donsbolletjes dobbert. Ook die moeten oppassen voor rondhangende meeuwen
(Natuurdagboek Trouw, woensdag 13 maart ’24)