Dakloze spinnen
Bij ons nieuwe huis stond een garage. Hij was scheef weggezakt en de onderste helft van de houten wanden was doorgerot. Er lagen roestige gereedschappen, doorweekte plakboeken en gebroken bloempotten. We besloten hem te slopen en deden zulks eigenhandig, geholpen door twee vrienden. Eerst gingen de binnengedrongen bramen- en klimoptakken eraan. Tussen de coulissen van oude spinnenwebben kwamen we bosmuizennesten, martersporen en door eekhoorns achtergelaten notendoppen tegen.
Er waren ook nieuwe spinnenwebben maar die dienden zich pas tijdens de afbraak aan. We wilden de nog goede spanten hergebruiken en trachtten de enorme, vastgeroeste spijkers, schroeven en nieten er met beleid uit te halen. Dat lukte slechts met mate. Schroevendraaiers en klauwhamers schoten te kort, mokers en koevoeten bleken handiger instrumenten.
Zelfs zulk handmatig geweld gaat niet goed samen met het kleine, kruipende grut in de natuur. Waar ik ook maar het breekijzer zette, daar stoven spinnen weg. Spinnen van uiteenlopende vorm, kleur en grootte. De talrijkste waren grote spinnen die in kieren en tussen dubbele planken hun webben hadden gesponnen. Trechtervormige webben. De spin huist onder- of achterin haar trechter en wee de steenmot, grasmot, kleermot of vedermot die erin tuimelt of stommelt. De spin voelt de trilling van hun aanwezigheid direct en snelt toe om haar prooi te verlammen, te verteren en leeg te zuigen. Daarna is het weer wachten tot de volgende stumper erin tuint.
Spinnen zijn gevreesd, maar hebben veel meer van ons te vrezen dan wij van hen. Ik maakte tientallen spinnen dak- en trechterloos. Ik vond dat verdrietig. Waar moesten de spinnen naartoe? Ik overwoog stukken hout in de bosjes te leggen, maar daar lagen al stammen en bamboestokken.
Gelukkig zijn het bonte trechterspinnen, een soort die zowel in gebouwen leeft als erbuiten, in het bos. De garage is inmiddels weg.
(Natuurdagboek Trouw, vrijdag 19 april ’24)