Bijen met een soulbroek
In onze nieuwe tuin vervingen we een deel van het tegelpad door oude klinkers. Met het verharden van tuinen bewijs je de natuur geen dienst, maar de ene verharding is zachter dan de andere. We weten niet onder welk leed de oude klinkers (waaltjes) in de loop der tijd gebukt zijn gegaan, maar hun kromme, soms zelfs getordeerde verschijning doet het ergste vrezen. Hoewel zorgvuldig gelegd, een heel gepuzzel, zijn er naden genoeg waartussen kruiden kunnen groeien en insecten graven. Zo krijgen we een groenstrook waar we ook bij regen zonder modderpoten kunnen lopen.
De eerste liefhebbers dienen zich meteen aan: mieren, zandbijen, graafwespen en vooral: pluimvoetbijen. Nu waren die er al, laat ik niet overdrijven. Toen we vorige herfst dit huis bekeken, zagen we ze reeds. Ze vlogen van biggenkruid en klein streepzaad naar holletjes tussen de stenen van het tuinpad. Ze waren laat in het jaar actief; hun bijenbroedseizoen duurde langer dan de literatuur voorschrijft.
Dit jaar zijn ze alweer enkele weken present. Pluimvoetbijen zijn één van de driehonderd bijensoorten, hommels niet meegerekend, die ooit in Nederland voorkwamen. Vele zijn verdwenen of zeldzaam geworden, maar pluimvoetbijen zijn nog vrij algemeen. En als ze er zijn, zijn ze met vele. Ze houden van gezelschap, graven hun decimeters diepe gangen in elkaars buurt en zoemen collectief langs de vele gele bloemen die eveneens tussen de stenen, of in het gras opkomen.
Pluimvoetbijvrouwen hebben dikke, harige pootjes, waaraan stuifmeel blijft hangen. Dat is precies de bedoeling, want met dat stuifmeel bevoorraden ze hun holen. Daarin leggen ze eitjes in cellen, die elk van genoeg stuifmeel worden voorzien om de pluimvoetbijenlarven ondergronds de winter mee door te laten komen. Een volgeladen bijenvrouw (mannetjes bekommeren zich niet om nageslacht) ziet eruit alsof ze een enorme soulbroek draagt met knalgele pijpen.
(Natuurdagboek Trouw, maandag 8 juli ’24)