Egels in de tuin
Onze kleine tuin is woest, maar eerder vol dan ledig. Er zijn schuilplekken voor allerlei dieren. Dat blijkt als ik er gebukt doorheen scharrel. Overal fladderen motjes en springen kikkers weg. De hoek rechtsachter mijd ik, want daar overdagt een egel. Misschien overdagen er wel meer egels.
Die egels gaan nu in winterslaap, en dat betekent het einde van hun avondlijke bezoekjes. Als de schemer viel, klonk er geritsel rechts achterin, soms begeleid door een snuif of een kuch. Er bewogen weleens planten. Alle tekenen wezen erop: de egel ontwaakt en gaat op pad.
We zetten egelvoer neer en werden opgeschrikt door een geluid alsof een bende struikrovers met bestek aan het kletteren was. De egel smikkelde met het schaamteloze genot dat wij mensen gekend moeten hebben voordat we van die vermaledijde boom van kennis van goed en kwaad snoepten.
Weldra kwam er een tweede egel. Die was wat kleiner en koddiger, waarschijnlijk een jong van afgelopen voorjaar. Ten slotte diende nummer drie zich aan. Soms zaten ze gedrieën te smullen en te smakken. Spetterende geluiden verrieden dat erbij gedronken werd.
Het leek een gezellig samenzijn, maar de twee grote egels verdroegen elkaar nauwelijks. De eerste egel, vermoedelijk het vrouwtje, ramde de derde in volle vaart van opzij en duwde hem een halve meter weg. Ze posteerde zich boven op het bakje voer om het tegen de telkens terugkerende belager te beschermen.
Soms rende een egel meters weg, om via een gat in de heg te vertrekken. Vaak kwam het dier dan per omgaande terug, via een omtrekkende beweging. Een paar keer zagen we een kat naderen. Aarzelend kwam de kat dichterbij, duidelijk gefascineerd door de smakkende speldenkussens. De egels negeerden de kat volkomen. Als een egel toevallig richting kat hobbelde, stoof de kat geschrokken weg.
Egels scoren een hoge aaibaarheidsfactor. Althans, zo op het oog. Voor aaien zijn ze te stekelig.
(Natuurdagboek Trouw, maandag 30 oktober ‘23)