Zwarte spechten doen het goed na storm en houtkap
Er broeden zo’n tachtig paartjes zwarte spechten in Drenthe. Dat waren er rond 1980 honderd. In de tussentijd ging het aantal door een dal met als dieptepunt zestig paar. Dat schrijft Willem van Manen van Sovon Vogelonderzoek Nederland in het nieuwe, extra dikke nummer van De Levende Natuur, gewijd aan bossen. Van Manen doet al jaren onderzoek naar zwarte spechten. Ik ben vaak met hem op pad geweest voor mijn boek De zwarte specht. Daarin staat alles wat je zou willen weten over die schitterende vogels: gitzwart met een vuurrode kruin.
Zwarte spechten broeden sinds 1929 in Drenthe. De bossen werden ouder en het beheer ervan veranderde. De spechtenpiek van 1980 volgde op twee zware stormen, die stukken bos omver bliezen. Dat gunstige effect was te danken aan de grote voorraad aan dood hout die beschikbaar kwam. Daarin leven mieren en boktorlarven – een gevulde dis voor de spechten. Boktorlarven zijn groter en voedzamer dan mierenlarven – uitstekende kost voor de kuikens.
Het effect van de stormen was tijdelijk. Het dode hout werd weggesleept of verrotte. Maar na 2000 werd er meer houtgehakt in de Drentse bossen. Waar bospercelen gekapt werden, steeg de dichtheid aan zwarte spechten. Voorwaarde is dat na de kap de stobben achterblijven – anders neemt de voorraad dood hout niet toe.
In Nederland broeden zwarte spechten vrijwel uitsluitend in beukenbomen, het liefst levende, waarin ze met hun zeven centimeter lange snavel een diep hol uithakken. Maar ze doen dat in beuken in de buurt van naaldbomen; zeker als daar oude, stervende en dode bomen bij zijn. Dat komt doordat boktorren en mieren vooral in naaldhout te vinden zijn. De hoogste dichtheden halen ze in dennenbos op zandgrond.
Morgenavond geef ik voor de Vogelwerkgroep Arnhem een lezing over (bos)vogels. Wie zich op Lezing Koos Dijksterhuis – Vogelwerkgroep Arnhem aanmeldt, mag vast als niet-lid aansluiten.
(Natuurdagboek Trouw maandag 3 april ’23)