Zwart-witte zuiderlingen op spillebenen
Steltkluten zijn zeldzame verschijningen uit Zuid-Europa. Zeldzaam, maar opvallend en niet zo schuw. Daarom zijn ze in voorjaar en nazomer vrij gemakkelijk in het vizier te krijgen, als ze op trek zijn. Tussendoor broeden steltkluten zelfs bij ons, zij het mondjesmaat.
Als je door Nederland een lijn trekt waar het land op zeeniveau ligt, dan is dat ruwweg de lijn van Breskens in het zuidwesten naar de Eemshaven in het noordoosten. Rond die lijn worden de meeste steltkluten gezien. Ze hebben nog langere poten dan gewone kluten, de helden in het Natuurdagboek van gisteren. Bovendien zijn die poten vuurrood. In vlucht steken ze een heel eind onder de staart uit. Te voet zijn steltkluten spillebenen. Op rode rietjes balanceren die zwart-witte lijven, rode rietjes met scharnieren – op de eieren vouwen ze die poten op. Het lijkt dan of ze door de knieën gaan, maar de scharnieren steken naar achteren, niet naar voren zoals knieën doen. Wat bij vogels knieën lijken, zijn dan ook hun enkels.
Hun bovenbeen zit verstopt in de veren, hun onderbeen ziet er voor ons uit als bovenbeen en wat wij aanzien voor onderbeen is hun voet. Daar lopen ze dus meestal niet op, ze lopen op hun tenen. De meeste vogels hebben vier tenen, waarvan er een naar achteren steekt. Drie tenen wijzen naar voren. Bij eenden en meeuwen zitten daar vliezen tussen. Een waggelende eend waggelt op z’n teenvliezen.
Stelkluten hebben een wit lijf met pikzwarte puntvleugels. Op hun nek en kop kunnen ze meer of minder zwart zijn. Mannetjes zijn daar wat donkerder dan vrouwtjes. Op de foto is de achterste waarschijnlijk een vrouwtje en de voorste een mannetje.
(Natuurdagboek Trouw woensdag 8 juni 2016)