Witgatje op weg
Als ik ’s morgens vroeg het landweggetje bij ons huisje op het Zweedse eiland Öland afspeur, zie ik er vogels hippen en pikken. Een zanglijster beukt een naaktslak murw tegen het asfalt. Verderop vliegen merels, mussen, vinken, appelvinken, groenlingen en geelgorzen het asfalt op en af. Er liggen wormen die verrast werden door de morgenzon. Er steken slakken en rupsen over – makkelijke prooien, evenals de opwarmende vlinders. De postbode die gisteren naar en van de boerderij reed heeft vast eetbare slachtoffers achtergelaten. Hetzelfde deed de boer die van en naar de boerderij ronkte op zijn trekker.
Genoeg te vreten dus voor vogels en hun jongen. In de verte hippen er twee met wippende staarten. Ze zijn donkergrijs met wit. De ene is een witte kwikstaart, maar de ander is groter en heeft het postuur van een ruiter, geen zangvogel maar steltloper. Gezien die wippende staart lijkt het een oeverloper, maar als hij even opvliegt, knipoogt hij met zijn fonkelwitte stuit. Het is een witgatje. Witgatjes trekken nu door Nederland, maar voor broeden verkiezen ze andere landen, Zweden bijvoorbeeld. We zullen deze vakantie nog veel witgatjes zien, meestal in paren, en vaak opvliegend terwijl ze schelle tonen fluiten. Maar altijd zitten ze aan de oever van een meer. Nooit zitten ze op de weg, zoals deze.
De witgat stapt in gezelschap van de witte kwikstaart van voor naar achter en van links naar rechts over het wegdek, en weer terug. Omdat de zon achter mij staat zien de vogels mij als ongevaarlijke streep schaduw en komen ze vrij dichtbij. Dan snorren ze beide weg, “tjiep tjiep tjiep”, roept het witgatje.
(Natuurdagboek Trouw maandag 8 aug. 2016)