Wandelen langs de Waal

“Hopelijk kunnen we over de zomerdijk,” zegt Bert Vos, “het water staat hoog.” Bert heeft me namens het IVN uitgenodigd een lezing te geven in Neerijnen, maar eerst leidt hij me rond over de rechteroever van de Waal.
De zomerdijk is glibberig en we verzamelen modder aan onze schoenen, maar de dijk is beloopbaar. Het water heeft nog een meter hoger gestaan, getuige de ‘vloedlijn’, bijna boven op de dijk. Er lacht een groene specht in de verte, niet meteen een vogel die je bij een rivier verwacht. Maar de langs de oevers groeien wilgen- en populierenbossen waar ook houtduiven en holenduiven in zitten, en die al hoog genoeg zouden zijn voor een zeearendhorst. “Er wordt al regelmatig een zeearend gesignaleerd,” zegt Bert. Nu moeten we het doen met diverse buizerds. Reigers en aalscholvers vliegen langs.
Op de ondergelopen uiterwaarden dobberen honderden kol- en grauwe ganzen, tientallen eenden en enkele futen. De bergeenden hebben zich al gegroepeerd in paartjes, ook de vier brilduikers duiken twee aan twee hun kostje op, maar de kuifeenden kapen met een woerdenoverschot.
“Kijk,” zegt Bert, als we onder prikkeldraad door schuifelen, “een beverwissel.” In het modderspoor dwars over de dijk zijn duidelijk beverprenten te zien. Bert geeft duidelijk vaker natuurexcursies. Hij houdt een klontje modder onder mijn neus: “Ruik eens?” Bevergeil ruikt verrassend fris.
We keren, om de ganzen niet te verstoren, en lopen de andere kant op over de Waalbanddijk. De Rijswaard, een oude rivierarm, staat blank. Tegen het decor van de brug bij Bommel zien we de wilgen uit het water rijzen. Op de zomerdijk grazen brandganzen.
Bij kasteel Waardenburg duiken we van de dijk het landgoed in. Er bloeien holwortels, er grazen reeën, er roffelen spechten. In de tuin van Huis Neerijnen bloeien zelfs de bosanemonen al; witte toefjes tussen een roze zee van nieskruid, vingerhelmbloem en cyclamens.
(Natuurdagboek Trouw woensdag 11 maart ’20)