Vroege vosjes

Op die warme lentedagen laatst zag ik verrassend veel kleine vossen. Verrassend, want met deze ooit zeer talrijke vlinders gaat het niet zo goed. Afgelopen herfst zag ik ze weinig, hoewel hun piek juist in de herfst valt. Een deel van de vosjes overleeft de winter op een beschutte plek en komt in de lente tevoorschijn.
Misschien hebben ze de op één week na zachte winter goed doorstaan, misschien had ik geluk en kwam ik op een plek waar ze toevallig veel voorkwamen. Het was een natuurgebied met extensief bewerkte weilanden, zonder vergif of kunstmest, en wat moeras met wilgen. Kleine vossen houden van wilgen, zoals veel voorjaarsinsecten, want wilgen bloeien vroeg en zijn een van de eerste leveranciers van nectar.
Voor het afzetten van eitjes gebruiken kleine vossen uitsluitend brandnetels, en wel jonge brandnetels op zonnige, droge plaatsen. Voordat ze die eitjes leggen, paren de vosjes. Dat doen ze hangend aan de onderkant van een brandnetelblad, zonder pottenkijkers. Vanaf begin mei komen de rupsen uit. Het aantal vlinders neemt dan af, om in de zomer weer toe te nemen. Tenzij de rupsen verdrogen, of vergiftigd worden, of met brandnetels en al weggemaaid.
Na de recordtemperaturen zakte het kwik weer diep, en houden de dagvlinders zich koest. Behalve vossen lieten citroenvlinders, koolwitjes en dagpauwogen zich zien, evenals gehakkelde aurelia’s en de eerste oranjetipjes. Zodra het warmer wordt, zullen ze weer rondfladderen.
De mannetjes van de kleine vossen zullen een strategische positie innemen, in de buurt van brandnetels. Ze zullen achter passerende soortgenoten aanvliegen. Als dat een mannetje is, proberen ze hem te verjagen of laten ze zich verjagen. Als het een vrouwtje is, zetten ze een hardnekkige achtervolging in. Als het vrouwtje op een brandnetel plaatsneemt, gaan zij achter haar zitten, om haar bij wijze van voorspel met hun antennes te betasten.
(Natuurdagboek Trouw donderdag 15 april ’21)