Twee aaskevers

Op mijn vijftiende vond ik met een vriendje een dood konijn. Vriend wipte het kreng met de teen van zijn laars om, en onder het beest renden een stuk of vier zwart met gele kevers weg. Doodgravers, wisten we, al hadden we ze nooit eerder gezien.
Doodgravers zijn aaskevers die je niet zo gauw ziet, omdat ze doorgaans onder of in een dood dier zitten. Ze graven de aarde onder het lijk weg, zodat het begraven wordt. De kevers doen hun naam eer aan. Is de begrafenis achter de rug, dan begint voor hen het echte werk: de mannetjes jagen elkaar de tent uit, tot de winnaar met getjirp en geurstofjes (alsof zo’n dood beest al niet genoeg parfum verspreidt) een vrouwtje lokt. Er wordt gepaard en zij legt eitjes in het lijk, waar larven uitkruipen, die ze bewaakt. Zelfs vader wordt weggejaagd.
Wie schetste mijn verbazing toen een doodgraver op de muur van ons familiezomerhuisje op Schiermonnikoog plaatsnam? En het was niet eens de gewone doodgraver, maar de krompootdoodgraver. Die is, meer dan aan zijn kromme pootjes, te herkennen aan de gele uiteinden van zijn tasters. Tasters zijn voelsprieten. Aan het eind zit een soort antenne, waarmee de kever geurtjes opvangt, heel belangrijk voor een aaskever.
De middag ervoor hadden we op het strand ook al een aaskever gevonden. Een kever die dankzij zijn puntkont herkenbaar was als, u raadt vast al, Silpha tristis. Een treurige naam. De kever zat onder het zand en worstelde hevig om de helling van een voetafdruk van een badgast te bedwingen. Het zou nog uren duren voor hij op die manier bij een vegetatie kwam. Ik nam hem op de hand, mij voornemend thuis meteen mijn handen te wassen, want je weet niet waar een aaskever in heeft gezeten. Ik blies het zand van hem af en bracht hem naar een oude vloedlijn onder aan het duin, waar ongetwijfeld dode meeuwen en eidereenden te vinden waren.
Had ik nou bij thuiskomst mijn handen wel gewassen?
(Natuurdagboek Trouw woensdag 10 juni ’20)