Trekkende zangvogels
Vorige week fietste ik langs de kust van Friesland en de Afsluitdijk naar de Noord-Hollandse duinen. De kust is de plek bij uitstek om trekvogels te zien, vooral na oostenwind, als vogels die liever over land vliegen naar het westen afdwalen en voor de grote watervlakte terugdeinzen.
Ik zag langs zo’n tweehonderd kilometer kust een stuk of tien tapuiten, drie roodborsttapuiten, tientallen graspiepers, overvliegende groepjes vinken, groenlingen en kneutjes, kool- en pimpelmezen, één groep staartmezen, drie veldleeuweriken en af en toe een zanglijster. Die golfde zachtpiepend over. De aantallen vielen me tegen. Trekken de vogels later vanwege het aanhoudende zomerweer, dat ook Scandinavië warm hield? Waarschijnlijk wel. De lijsters zeker. Ieder moment kan de grote toestroom van zanglijsters, merels, kramsvogels en koperwieken beginnen.
De eerste koperwieken zijn er al. Ze storten zich op bessenstruiken. Ze lijken op zanglijsters, maar zijn iets kleiner en hebben roestbruine vlekken onder hun vleugels. Ze trekken in groepen over, vooral ’s nachts, en onderhouden dan contact met korte, hoge piepjes. Die piepjes waren voor mij in oktober altijd een beloning: ze zijn er weer! Sinds twee jaar hoor ik ze niet meer, zelfs niet tijdens het hoogtepunt van hun trek. Mijn middelbare oren laten het afweten. Misschien dat ik ter compensatie van die enorme oude-mannen-oren krijg, ik ben benieuwd. Voortaan vertrouw ik op mijn ogen. Ik speur de hemel af. Maar op de fiets moest ik op de weg letten en zag ik geen koperwieken, maar wel een enkele zanglijster. Merels zag ik meer, maar hoewel die ook massaal uit het noorden komen, kunnen dat net zo goed plaatselijke bewoners zijn geweest. De meeste Scandinavische merels op herfsttrek vliegen door naar Engeland. Net als trekkende spreeuwen.
(Natuurdagboek Woensdag 12 okt. 2016)