Te voet naar Schiermonnikoog
Het is prachtig weer en eb, dus wadloopgids Jan Oome is niet te houden. Hij nodigt wat vrienden uit voor een oversteek naar Schiermonnikoog en ik mag ook mee. Jan en ik kennen elkaar van de Trouw-lezersreisjes naar Schiermonnikoog. Drie keer al ging hij mee namens SNP Natuurreizen; 45 Trouwlezers kennen hem.
Bij Kleine Huisjes gaan we te wad. Eerst struinen we door de kwelder waar de zeeasters bloeien en de zeekraal rood kleurt. Dan wagen we ons het wad op langs een lange rijsdam van takkenbossen tussen in het wad geslagen palen. Met zulke rijsdammen wordt al bijna een eeuw land gewonnen. De takken remmen de stroming en de bij de kust toch al trage vloed laat het slib achter.
Dit is mijn vijfde voettocht naar Schier en ik herinner me dat het wad voor de Groninger kust het zachtst was, maar dat we er zo diep in zouden wegzinken, had ik niet verwacht. Onder kniediep water zit een zachte smurrie waar we in zakken, soms onderbroken door een hoge, harde bult Japanse oesters. Daar kun je gemeen over struikelen. Na een uur loodzwaar geploeter waden we door de eerste geul.
Jan maant ons tot spoed, want de diepste geul moeten we met laag water doorwaden, en elke geul blijkt zijn eigen laagwatertijd te hebben, die in een voor ons onhandige volgorde ligt. De diepste geul dwingt ons tot een omweg en nog knabbelt het water onder onze sportbroeken door.
We zien bonte strandlopers en goudplevieren zwermen, rotganzen peddelen, een platvis zwemmen, wadpieren zwabberen, alikruiken kruipen en garnalen krioelen: duizenden garnalen. “Soms staar ik lopend een uur lang naar de bodem”, vertelt Jan, “daar gebeurt zoveel. En die weidsheid vind ik heerlijk, de stilte, het licht… De fysieke inspanning is ook prettig.”
Na zes uur en hemelsbreed zeventien kilometer zachte leegte bereiken we de smalle kwelder van wat het Zuiderstrand heet. Op de eilander zeedijk verkleden we ons en eten we stroopwafels.
(Natuurdagboek Trouw dinsdag 9 oktober ’18)